Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/169

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voor den Vicaris, den vertrouwden vriend van haren Hoogwaardigen bloedverwant! iemand wie ook, niet te spreken voor Vader Boudewijn van Utrecht, als hij dien de eer deed van het te willen! Het is waar, die bediende was vreemd; maar hij zeide zoo bepaald van geene uitzonderingen te weten, zelfs nadat de Vicaris zich genoemd had, dat hij wel zeker was, niet als uitzondering te zijn aangewezen. Een lager trots dan die van Boudewijn had zich misschien geërgerd; hij bedroefde zich slechts; want hij had niets meer noodig, om zijne vermoedens bewaarheid te weten. Gedurende eene korte besluiteloosheid, of hij terugkeeren moest of met gezag dóórdringen, kwam Donna Teresia toeloopen op het gerucht der korte woordenwisseling. Eene zoo gunstige gelegenheid, om zich het hart lucht te geven, had de goede dame sinds vele dagen niet onder haar bereik gehad. Aernoud had haar zoo woest van zich gestooten, toen zij hem zooveel belangrijks had willen mededeelen, en daarna was hij in zulk eene toomelooze drift gevlucht! De Vicaris was bedaard en zou willen luisteren; ook luisterde de Vicaris, hoewel het eene lange martelproef was, waaraan hij zich onderwierp; want de oude Spaansche spaarde hem niets; van het groote feest af, en van hare eerste ontdekking van den ketter, tot op de treurige catastrophe van heden toe, moest hij alles hooren; in het lange en breede schilderde zij met de somberste kleuren van haat en kwaadsprekendheid, nadat zij opgemerkt had met het vergrootglas des bijgeloofs en van den opgeruiden geloofshaat. Men denke, of het ook afschuwelijkheden waren, die zij herhaalde, van wat er voorviel op Lauernesse, en van hetgeen zij zoo hier en daar had opgevangen van de kettersche leere, die dáár nu Godsdienst heete. Hoe ook voorbereid, de vreeselijke zekerheid en de nog ongedachte schrikkelijke uitkomsten verpletterden den gemoedelijken man.

»O mijn God, mijn God, ik zal bezwijken onder den last van schuld!” riep hij met bitter zelfverwijt.

»Helaas! ik bleef niet in dit onzalige huis, dat zekerlijk verdoemd moet zijn, om al de boosheden, die men er pleegt,” eindigde Teresia; »maar mijn Enriquez is verbonden aan den dienst van Ottelijne, en zij wil hem niet ontslaan, gelijk hij haar niet ver-