Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/171

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De strenge Priester zelf, die kwam met een woord van vermaning op de lippen, had medelijden met dat lieve bleeke gelaat en die moegeschreide oogen, aan welker wimpers nog een traantje trilde. Diep geroerd bleef hij ze een poos aanstaren, toen knielde hij in stillen deemoed neder, trok zich den haren gordel, die hem de leden kwetste, nauwer aan, tot hem de pijn kleuren deed, en verdiepte zich toen in een lang en vurig gebed: het was voor haar, dat hij gebeden had. Daarna stond hij op en wekte haar met een zacht woord. Eerst schrikte zij op en wilde vluchten; maar op ééns terugkeerende, borst zij in tranen uit en wierp zich aan zijne borst, met den uitroep:,,O mijn Vader!” Meer kon zij niet. Hij weerde haar zachtelijk van zich. »zijn dat tranen van berouw, mijne dochter! of beweent gij alleen eene aardsche liefde, en niet die van de heilige Moeder, die gij ontvlucht zijt?”

»Er is veel gebeurd, mijn Vader!” snikte zij, zonder hem te hooren; »hij is verloren, Aernoud! voor altijd voor mij verloren. En wij hadden zoo gelukkig kunnen zijn!”

»Ja, mijn arm kind! wel hebt gij veel verloren, ik weet alles; maar bij de smarten der Moedermaagd! jammer niet om het minste.”

»Neen,” sprak zij toen, »alleen het mindere betreur ik, en dat moet zonde zijn; want waarlijk, zoo ik al mijne hoop verloren heb op aardsch geluk, heb ik eene vastere voor de toekomst, en ik heb gewonnen. Maar dat kost veel om te zeggen: Ik heb gewonnen! met eenen blijmoedigen mond, en een oog zonder tranen. Jezus, mijn Heer, vergeef der zwakke!”

Toen eerst, toen ze trotste op haren afval, kreeg Boudewijn moed voor zijn priesterambt.

»En weet gij zeker, dat gij gewonnen hebt, driewerframpzalige? Wie zegt het u? De onvoorzienige knaap, die, zelf verbijsterd, u, en wie hem hooren willen, medesleept in zijne verbijstering? Is het, omdat gij hem volgt op paden, waarvan hij zelf het eind met kent, noch weet waar ze heenleiden; paden, door niemand betreden, die er niet in overijling, of door verleiding op was verdoold geraakt? Is het omdat gij met verachting de altaren den rug toewendt, waarvoor uwe ouders en voorouders sinds