Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/175

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat betreuren wij allen; maar die afdwaling harer dienaren is geen val der Kerk; maar die feilbaarheid van den mensch Leo geeft geen recht, om de onfeilbaarheid te loochenen van wie als vertegenwoordiger van Petrus stond of staat of staan zal, wie als opperhoofd der Kerk van den Heer der Kerk een licht ontvangt, hooger en helderder dan dat, wat zijn eigen oordeel en zijne eigene wijsheid hem geven kon. Of zijn de Apostelen verraders van Christus, omdat Judas hem verried? Of zijn misbruiken vaste geloofspunten? Of zijn ongerijmdheden vastgestelde verordeningen? Of zijn de Conciliën niet daar, om de aloude grondwet des geloofs te handhaven en de misbruiken te keer te gaan en den overmoed te fnuiken? Of levert dit tijdperk geene helderziende mannen op, die allen willen medehelpen, om de verbastering tegen te gaan en de reiniging te bevorderen? maar langzaam, maar zonder schokken, opdat alles blijve in éénheid en rust. Of is het noodig dat men scheure eer men geneest, en dat men vertrappe, om te zuiveren? Luther meent dat laatste: hij heeft gezien, evenals wij allen, hij heeft zich geërgerd als wij allen, maar hij heeft die ergernis lucht gegeven met schaamtelooze luidruchtigheid. Luther heeft geen geduld: dat komt omdat hij geen vertrouwen heeft; waarom kan hij niet wachten als Gods lankmoedigheid toeft? Dat komt, omdat Luther trotsch is en wraakgierig. Luther’s doel kan goed zijn geweest; maar hij heeft het te ruwelijk uitgedrukt, en men heeft hem met bitterheid en met onrecht tegengesproken. Dat heeft zijnen trots gekwetst. Hij heeft wond voor wond willen teruggeven… Zeg, Ottelijne! leert dat de Christelijke liefde, de allernoodigste deugd van het Christendom?” Ottelijne, die half van smart, half van verbazing in stomme oplettendheid dáár gezeten had, schudde treurig het hoofd. Nooit had zij den strengen, zwijgenden man, die nimmer zijne gevoelens had laten doorschemeren, en die meestal met korte, beslissende volzinnen een geschil had uitgewezen, zóó veel, en met zooveel vuur, hooren spreken: dat was weder eene gansch andere welsprekendheid dan die van Paul; dat was de taal van het gezag, de taal van den meerdere en van den wijzere, die weet, dat hij blindelings geloofs-toestemming eischen kan, maar die zich