Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/177

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nóg gaan zal, maar zeker is het, dat hij reeds verder gegaan is, dan eenig sterveling vrijstond. En nóg, was hij de wakkere, ondernemende bouwheer, die alles voorzag, die alles berekende, die alles wist te bepalen… maar neen; de gebeurtenissen vallen op hem, hij niet op haar; hij gebruikt ze slechts als ze dáár zijn; hij is de man van het oogenblik, de man, die leeft bij gelegenheden: die man, die zoo stoft op de hulpe Gods, beeft voor den Satan, dien Gods Zoon overwonnen heeft! Is dat Christelijk geloof? En nu, wie is die man, die zelfs de allernoodigste deugden veronachtzaamt, dat hij gelijk zoude hebben, hij alleen, tegen de gansche wereld, tegen de doorluchtigste mannen der Kerk, tegen haar opperhoofd, tegen de vergadering des ganschen Duitschen Keizerrijks!”

De Vicaris poosde een oogenblik en zag Ottelijne doordringend en vragend aan.

De Jonkvrouw zag veel te helder, om niet te weten, dat er vele drogredenen heenliepen door deze rede, dat er meer spitsvondig vernuft in lag dan duidelijke bewijzen; maar niet geleerd op Godgeleerde twistredenen, en niet voorbereid op zulk eenen aanval van hem, met wien zij het ondoenlijk vond zich te meten, sloeg zij aarzelend en schroomvallig de oogen op tot den man, aan wiens blik zij altijd met zulk eenen onbegrensden eerbied was geboeid geweest: toch had zij een woord in het hart en op de lippen, dat hare sterke overtuiging haar drong om te uiten, schoon bijkans de moed daartoe haar ontbrak.

»En zoo die man nu afgezonden ware van den Hemel… zoo hij eene roeping had tot zijne taak, zoo hij nu eens het uitverkoren werktuig ware…” lispelde zij met eene zachte stem.

De Priester ontzette zich; hij begreep nog niets gewonnen te hebben: alleen met eene machtspreuk moest hij zich redden.

»Wat sterveling op aarde zal dat beslissen! En daarom te zekerder, Ottelijne! is het voorzichtig, is het oorbaar is het heilige plicht te achten, niet af te wijken van het gebaande pad, dat zekerlijk door een Goddelijk licht werd aangewezen waarvan wij allen den uitgang weten, en waarop men vrome-