Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Hebt gij dan geen’ enkelen beschermer in de bisschopsstad?”

»Ik zoude er eenen kunnen hebben, zoo mijn vriend ware gekomen. o! Zeker moet hem iets kwaads bejegend zijn: hij kent mijne diepe verlatenheid; zelfs een brief tot mijne aanbeveling is onder zijne bewaring.”

»Mag ik weten, aan wien die luidt?”

»Aan eenen machtigen Heer, den Vicaris van zijne Hoogwaardigheid den Bisschop van Utrecht.” Toen was er onder de monniken één, die eenen luiden lach niet weêrhouden kon.

De ernstige Geestelijke zag naar hen om. »Ik had gehoopt, dat de schaamte u zonder mijn bevel van hier gedreven zoude hebben. Verwijdert u thans.” Zij gingen werkelijk, en wierpen den herbergier eene welgevulde beurs toe; dezelfde, die over Paul met Barendz gesproken had, zag nog eens met eenen loenschen blik om naar den man, die hen verjoeg.

»Verbintenissen met de Lutheranen!” mompelde hij: »ik beloof u, Heer! ik zal deze ontmoeting niet vergeten.”

»Ik ben de Vicaris zelf” sprak de Geestelijke tot Paul toen zij alleen waren, en voor het eerst vriendelijk, voegde hij er bij: »Ook zonder dien brief zijt gij bij mij aanbevolen; uw gelaat draagt een opschrift, dat tot ieder menschenkenner spreekt. Gij zijt een Duitscher, en komt misschien van Wittenberg?”

Vroolijk verrast boog zich de jongeling toestemmend.

»Ik weet, van wien uw brief zijn moet. Is hij wel? heeft hij rust? gij zult mij van hem verhalen. Eene gelukkige bestiering voert mij hierheen. Ik moet een bezoek afleggen op een Kasteel niet ver van hier; maar de vrouwe van Lauernesse is gastvrij en gij kunt mij volgen. Pak uwe goederen bijeen, ik zal intusschen rekenen met uwen hospes; maar haast u, want wij hebben niet veel tijd: mijne knechten hebben reeds te lang gewacht met de paarden, en ik houd er niet van, het geduld van menschen of dieren onredelijk op de proef te stellen.” — Er was iets vriendelijk gebiedends in de spreekwijze van den Vicaris, dat geene tegenspraak duldde. Ook was het den jonkman van te veel belang, dien beschermer gevonden te hebben,