Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/182

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ze zich niet waarachtig den moed had gekend en de overtuiging, waarop zij roemde; en die wangen, die gloeiden van geestverrukking, en die oogen, die zich vol bezield vertrouwen ten Hemel richtten, en die armen, die zich rustig kruisten over de borst, maakten het hem tot zekerheid, dat de zwakke maagd,zich herscheppen zou in de geloofsheldin, als het uur der beproeving dáár was, en dat iedere verdere poging nutteloos zoude wezen. Hij had de sterkte van dat geloof gepeild. Hij was te veel Christen, dan dat ergernis en de krenking van niet geslaagd te zijn, hem tot een hard woord van toorn zouden hebben verleid, en wat er bitterheid mocht gehuisd hebben in zijn binnenste, overmeesterde hij met krachtige zelfbeheersching. »De heere God weet, dat ik het mijne heb gedaan, om mijne feil te herstellen,” sprak hij met eene zachte, bevende stem, en daarop luider en met meer verheffing van toon: »het moge u dan ook in eeuwigheid niet berouwen, mij niet gehoord te hebben; maar zoo gij mij nog éénmaal mocht willen hooren, Ottelijne! kom dan troost vragen van dezen mond, die voor u niet zal zwijgen, en zoo gij zeer moede zijt, kom dan uitrusten aan deze borst…” toen keerde hij zich om en wilde heengaan; met drift volgde zij hem en trachtte zijne hand te vatten… »tot zóólang zijn wij vreemden…” voleindigde hij zacht, maar met hoogen ernst, terwijl hij haar terugweerde.

. . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . .

Nog een andere strijd wachtte Vader Boudewijn op Lauernesse: het was die tegen Paul, dien hij met zich troonen wilde naar Wijk-bij-Duurstede. Hij vond hem samen met Johanna. Zij wandelden door de sombere beukenlaan van een klein boschje, dat het huis ten zuiden omgaf. Beiden schenen in een ernstig gesprek verdiept. Dan, nauwelijks kreeg de Duitscher hem in het oog, of hij vloog hem te gemoet met een: »Eindelijk! mijn achtbare beschermer!” waaruit meer de hartstochtelijke jongeling sprak dan de kalme verkondiger van het Evangelie; maar Boudewijn scheen niets in hem te zien dan dezen.

»Verre van mij!” sprak hij, »gij hebt mijn al te roekeloos vertrouwen schendiglijk misbruikt.”