Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/184

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»De beste bescherming is bij God!” sprak Paul met vuur.

»Indien het een vader ware, tot wien men u voeren wilde!”

»Een man als gij liegt niet,” riep de jongeling, met hooggekleurde wangen. »Een vader! o Heere God! de verzoeking is groot! Een Vader!” En half besloten naderde hij den Vicaris. Toen trad Johanna snel vooruit en naar hem toe. Haar blik had al dien tijd uitvorschend op Vader Boudewijn gerust, terwijl zij op geringen afstand tegen eenen boom leunde, als geen deel hebbende aan het gesprek; nu echter zag ze Paul minder aarzelen dan overhellen, en het was haar als moest zij hem steunen.

»Wie vader of moeder lief heeft boven Mij, is Mijns niet waard!” sprak zij, met die stembuiging, die haar eigen was en die altijd roerde. En als ontzet trad Paul terug.

Een zucht beefde van zijne lippen, met de woorden: »Het is een zwaar offer!” En haastig deed hij eenige stappen voorwaarts, aan den arm van Johanna, de krachtige, die hem steunde.

»De onzinnige! Ik zal hem moeten dwingen tegen wil en dank,” sprak Boudewijn van Utrecht bij zich zelven; maar plotseling keerde Paul terug en hief de handen smeekend naar hem op.

»O! weer van mijn hoofd den vadervloek!”

»Gij kunt dat, zelf; wat meer is, gij kunt hem zegen en rust brengen, gij kunt… hem… ja zult het middel zijn, om vijanden te verzoenen met vijanden… kom slechts met mij.”

»Neen, neen! ik mag niet,” riep Paul op den toon der snerpende smart, en wendde zich snellijk van hem weg.

»Dweper!” sprak de Vicaris hem nastarende, »jammerlijke dweper! en toch benijdenswaardige!” voegde hij er zuchtend bij… toen verzonk hij in een diep gepeins. »Hoe jammer, dat zij beiden die offers aan niets beters brengen dan aan de twistzaak van Luther! Aan niets beters brengen? tot de geleerdheid van Melanchton toe heeft die man aan zich cijnsbaar gemaakt. En zie, voormaals had ik overwicht op die menschen hier. Wat gaf hun die kracht, om mij te wederstaan? wat!…”