Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/207

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den aan de Schriften, verwerpende alle menschelijke inzettingen, die daartegen strijden. En de heilige Paulus heeft het uitdrukkelijk gezegd: » »en bisschop moet onbestrafbaar zijn, eener vrouwen man!” ” Zoo ook waar hij waarschuwt tegen valsche predikers, helderlijk vooruitziende de tijden, die komen zouden; hen aanduidende als die verbieden het hijlik en andere geneugten des levens, welke God geboden heeft, met dankzegging. aan te nemen. En schoon hij zelf niet is gehijlikt uit verkiezing, zoo is dit te meer een bewijs, dat hij niet sprak naar eigen zinnelijkheid, maar omdat de H. Geest hem te kennen gegeven had de bedoelingen Gods en van den Heer der Kerke! En daarom zeg ik u, broeder! kies u eene vrouw zonder schroom en met een gerust geweten.”

»Alzoo zal ik doen,” hernam de Priester, met eenen snellen vroolijken uitroep. »Daartoe was ik besloten bij mij zelve; aleer ik u raadpleegde; maar ik wilde niet alleenlijk op eigen gezag dus ergernis geven en aanstoot, uit vreeze, dat de groote leeraren het veroordeelen mochten. Maar nu gij, die zekerlijk tot mij gezonden zijt met ingeving des Hemels, mij sterkt in mijn besluit, zal ik daarop gerustelijk afgaan, doende alzoo Zijnen wille, die leiden moet tot het goede einde.” De spreker zelde dit alles met eene zonderlinge vervoering, die, bij het hartstochtelijke zijner gebaren, niet vrij was van eene woestheid, welke den kalmen; gelijkmoedigen Duitscher eenigszins ontzette, zoodat deze hervatte, als om hem tot koeler beraad terug te brengen: »voorwaar! gij zult onbedenkelijk veel ergernis geven in deze landen, waar dit alles gansch vreemd is! en ik. duchtte zeer, dat gij veel leeds en onrust lijden zult om deze zaak: daarom zie ook op dát!”

»Neen, niet peinzen! niet wikken met lauwen zin wat schaden kan,” riep de ander opstaande, in heftige geestdrift, met vlammenden blik en gloeiende wangen. »het zij daarmede zoo als het mijnen God behaagt, en ik wenschte wel, dat mij zoo groote zegen gewierd! Wat spreek ik van wenschen! neen, het is geen dwaze wensch, die in mij opwelt uit ijdelheid van hart — het is eene vaste overtuiging, die mij niet is aangekomen van mijzelven. Ik zal lijden, dáárom, dat ik de gebo-