Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ieder zijne eigene ondervinding, en ieder ook zal eene proeve weten bij te brengen tot staving van mijn bijgeloof, of wat het anders zijn moge. Het is ten minste zeker, dat een dergelijk gevoel Aernoud met onweerstaanbare macht heentrok naar Utrecht; dat er als eene stem binnen in hem was, die tot hem zeide: »ga uwe moeder zien!” schoon ook de bode, door deze afgezonden, hem niet te Dordrecht vond, schoon ook hij te Amsterdam met menschen samen was, aan welke hij zich door éénheid van denkwijze en éénheid van wil had verbonden, en het dus geene afleiding was, die hij zoeken ging. Hoe dichter hij Utrechts poorten naderde, hoe nameloos sterker dat verlangen werd; de harde man werd bijna week; het scheen den ijveraar nu toe, dat hij met te veel bitsheid zijne meening bestreden had tegenover eene moeder; hij wilde haar gemoedelijk toespreken en zacht vergiffenis vragen voor de heftigheid en voor het halsstarrig vermijden van hare liefkoozingen — o! het werd hem te bang in het leven, om nog niet éénmaal het moede hoofd neer te leggen aan de zachte, warme moederborst. Zoude hij Johanna vinden? Hij hoopte het niet, hij geloofde het ook niet. Ottelijne zoude haar zeker bij zich teruggehouden hebben, en er was geene vrees, dat bij botsen zoude met de tweelingzuster. Alles scheen hem nu licht en gering, zoo hij zich slechts verzoenen kon met zijne moeder, zoo die boezemangst, die hem nu beklemde, slechts werd opgeheven door dien minzaam goedhartigen toon van vroegere dagen. En toch, dat wicht van benauwend voorgevoel drukte hem zwaar en zwaarder, naarmate hij de moederlijke woning sneller tegenging. Ook naar Ottelijne was hij met zoo schielijk een besluit heengesneld, om een vreeselijk vermoeden nog vréeeelijker bewaarheid te vinden: ook nu was het hem als moest hem deze avond beslissend zijn, als ging er iets gebeuren… dat… Hij had zijn paard overgelaten aan de zorg van zijnen bediende, zoodra hij de stad was binnengereden, en liep nu peinzende, doch met snellen tred, de welbekende Oude Gracht langs, al meer en meer den stap verhaastende, tot hij eindelijk het gewenschte huis vóór zich zag. Met drift greep zijne hand den klopper — die was omwoeld met eene zachte stoffe. Dat was vreemd, ontrustend! Driemaal stiet hij met den