Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/230

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

degenknop tegen de huisdeur, opdat men hooren zoude, driemaal telkens harder — men hoorde niet, men opende niet. Dat was nog vreemder,… nog meer ontrustend! Met alle inspanning .zijner krachten trachtte hij nu die deur open te rukken; doch den stevigen grendel, die haar van binnen tegenhield, ook slechts te verwrikken,ware voor menschenkracht ondoenlijk; het was reeds onzinnigheid het te beproeven. Daar viel den getergden jongeling iets in. In de smalle steeg, ter zijde van het huis, was nog eene andere deur, die toegang gaf tot een kort portaal, en van dáár naar het woonvertrek. De dienstbode kan dáár bezig zijn, dáár zal men hem openen. Ook zal hij meer omzichtig wezen. Een lichter, bescheidener tik zal bij de vrouwen misschien eerder gehoor vinden, dan een woest geklop, dat haar voor onraad te vreezen geeft. Zoo doet hij, en met gelukkig gevolg: de kleine deur wordt ontsloten. Zonder der verschrikte dienstmaagd eene vraag te doen, of zelfs een .antwoord te geven op de hare, schuift hij haar driftig ter zijde en ijlt het portaal door, het woonvertrek in, dat nu de plaats is, waar zijne moeder te sterven ligt. Wat is het hem zonderling! Hij begrijpt niet recht: zeker is dat een leugenachtig spel der zintuigen; maar ziet hij dáár niet allen, die hij liefheeft of haat, allen bijeen, allen rondom een ziekbed? en die kranke, met die weggezonken oogen, met die vervallen trekken, met dat doodszweet op het voorhoofd, is dat niet zijne moeder! Neen, dat zijn spookgestalten, door eene uitsporige verbeelding,om hem heen getooverd; het is niet denkbaar, dat al die menschen dáár juist zouden samen zijn. Heeft ook het lijden en de onrust hem het verstand verward? Het moet zoo iets zijn, want het duizelt en gloeit dáár zoo zonderling. Hij drukt de hand tegen het voorhoofd.

»Aernoud! mijn zoon! Aemoud! mijn zoon!” roept de zieke, wier rondstarend oog hem nu ontwaart.

Die stem, zijn naam, meer heeft hij niet noodig, om zich neer te werpen in de armen, die zich verlangend naar hem uitstrekken, en hij kust met brandende smart de bleeke uitgeteerde hand, die onzeker naar zijne handen rondtast. Daarna heft hij zich op en staart langzaam in het rond met akelig verwilderden