Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/231

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

blik; zijn oog blijft beurtelings eene lange poos rusten op elk der aanwezigen, maar zijn mond uit geen enkel woord. De anderen zwijgen ook, ze staan als versteend: dat plotseling in hun midden zijn heeft zoo iets van eene verschijning, die niet natuurlijk is, dat zwijgend staren heeft iets schrikwekkends, dat hen rillen doet en meer ontzet, dan de hardste woorden van woede en gramschap.

Nu eerst keerde hem de bezinning terug. Ja! die vrouw, dat is wel Ottelijne, de voormaals geliefde, om wier wille hij zoo ondenkbaar lijdt; die andere daarnevens, wel Johanna, de tweelingzuster, de vriendin zijner ziel, die hij heeft moeten vloeken De man dáár, die dat schreiende meisje steunt, is wel dezelfde, die eens zijnen geloofsvijand heeft beschermd, wien hij haat heeft gezworen! en die vijand zelf, die gehate, de eerste oorzaak van al zijn leed, staat hij dáár niet het naast bij het ziekbed zijner moeder, bijna rakelings aan zijne zijde? Dát was meer dan hij dulden kon, meer dan hij dragen mocht! en met eene beweging, die snel den zwenk zijner gedachten volgde, stiet hij den jongen Hervormingsleeraar hevig terug, en hem met de krachtvolle vuist aangrijpende, hield hij hem ter zijde; met de andere hand wees hij op Laurens, terwijl hij sprak: »In den naam des Keizers! gij zijt mijne gevangenen!”

Dat woord deed twee vrouwen in luide kreten uitbarsten: Ottelijne, die door Johanna werd ter zijde geleid, en Aafke, die zich dichter aan Laurens vastklemde, als om hem te beschermen tegen den vreeselijken broeder of af te houden van eenige bitse daad.

»Aernoud! wat port u om geweld te doen aan deze mannen?” sprak nu Hugo, die hem naderde: »het zijn vrienden van ons huis, vreedzame lieden, die…”

»Scheurmakers zijn het, zeg ik u, en sectenbroeders van den aartsketter Luther, die, na een en steun gevonden te hebben in de dwaasheid en roekeloosheid van slecht beraden vrouwen, gebruik willen maken van de benevelde zinnen eener kranke, om haar mede te sleepen in het moeras der dolinge, waar de ziel bij verloren gaat.”