Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/234

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vastheid hem in den weg trad. »Gij zult rustig met ons blijven en deze laatste ure niet banger maken dan zij is. Moeder heeft begeerd, hare kinderen, en wie hen aangaan, rustig verzameld te zien bij haar verscheiden, en gij zult geene stoornis brengen, waar wij eendrachtig zijn.”

»Ik zal doen wat plicht is! Terug, zoo gij niet wilt, dat ik vergeten zal vrouwen te sparen.” Daarop sprak hij plechtig, zich het hoofd ontblootende: »Heere Jezus! gun mij dit ééne, dat zij moge behouden worden door mij!” Bij die woorden zag hij om naar vrouw Reiniersz, en merkte op, hoe Paul de plaats bij haar hoofden-einde weder had ingenomen, en tot haar sprak van een oord, waar eendracht zou heerschen en eeuwige liefde.

»En gij, volg mij!” riep hij den Hervormer toe.

»Ja, ik volg u, opdat deze rust moge hebben,” antwoordde Paul ernstig verwijtend; »want zie, ik heb meer barmhartigheid met uw bloed, dan gij zelf.”

»Zoo er ontferming in u is,” hervatte de ijveraar met vuur, terwijl een zonderlinge gloed zijne wangen kleurde, »herroep dan hier uwe leere, die dwaas is en Godslasterlijk; geef deze ongelukkigen aan zich zelven terug; onttoover hen. die gij betooverd hebt, opdat nog behouden worde wat verloren was — en op mijne knieën wil ik u danken, u eeuwig als mijnen weldoener roemen, en de Heiligen zelve zullen u goedkeurend toewenken voor die ééne daad van menschenliefde.”

Allen die daar waren, stonden in bange verwachting wat volgen zoude, want Paul scheen diep getroffen, en Aernoud sprak met innige overtuiging, en het gold hier een groot belang, en het antwoord zoude beslissen, of die menschen hun hart en hunne hoop gevestigd hadden op een stelsel van menschelijke uitvinding, dat door den verdediger kon worden geplooid en opgegeven ter liefde van eendracht en rust, of op eene leere van Goddelijken oorsprong, die niet mocht worden verloochend, zelfs niet om vrede te stichten tusschen bloedverwanten. En Paul begreep beter dan allen het gewicht van dit oogenblik. »Daarvoor behoede mij God,” sprak hij, het vrome oog ten hemel heffende, »dat ik herroepen zoude, wat ik onder Zijnen zegen heb gepre-