Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/260

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zie u daar in een goed gewaad, Jonker Paul! en dat vrij beter past aan uwen stand, dan de pij van eenen Lutheraanschen klerk, eene pij, die zoo nette leden en zoo hupsch een uitzicht te jammerlijk onrecht deed! Gij hebt met de pij afgedaan, en, zoo wij hopen, voor altijd; want gij moet afstand doen van de dwaselijke dweperijen, waaraan gij tot hiertoe uwen goeden tijd hebt gewijd, en van uw onwettelijk predikambt… Neen, zie mij niet aan met strakke oogen en verkleurde kaken, alsof ik u een doodvonnis aanzeide. Ik ga u niet spreken van wat er verkeerds kan liggen in alles wat gij reeds bedreven hebt; wij willen dat dekken met den mantel der vergevende liefde; wij zijn, zoover wij weten, geen lid van het Heilig Ambt, dat ze, God betere ’t! welhaast in de Nederduitsche Keizerslanden zullen invoeren, en wij zitten hier niet om onderzoek te doen naar uw geloof, noch om te beslissen, of uwe leere kettersch is en verdoemlijk. Meer nog, wij misprijzen uwen Luther niet geheel. Wij willen nu niet vragen, of hij recht heeft, zoo vinnig aan te vallen op de Geestelijkheid en de verjaarde instellingen der Kerke, als hij dat doet. Wij willen alleen zeggen, hij moeit zich met de dingen, die hem aangaan: hij is geordend Geestelijke, en hij spreekt in de zaken van Geestelijkheid en Religie; maar den zoon van uwen vader voegt het niet, als een omzwervende landlooper herberg te zoeken bij lage poorters en huisluiden, te prediken achter heggen en hagen of in verholen taveernen, in geen beter gezelschap dan van uitgeloopen monniken en zwerfzieke nonnen, vertwijfelde burgers en burgeressen, die niets te verliezen hebben, looze bedriegers en slimme huichelaars, of zoo uwe behagelijke kunst van spreken u in beter lieden gunste brengt, in goede huizen en wel adellijke Sloten toegang geeft, er ellende in te brouwen en spijtig discoort, en daarna te teeren van der vrome lieden dank voor zoo goede diensten! Geboren als gij zijt, uit eene moeder, die eene vorstentelg was, en eenen vader, die over wijd gebied den heerschersstaf zwaait, wacht u eene schitterende bane te Hoof of in het veld; het zwaard past u en de sporen, maar niet de pen en het boek, tenzij voor uitspanning. Ridderlijk ten strijde te gaan voor eer en voor vaderland, of als midde-