Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/259

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schop van Utrecht, zijnen kerkermeester, door eene hulde, de vrijheid of een zacht lot hoopte af te vlijen: de jongeling dacht niet aan Hervormingsleeraar, noch aan den Bisschop van Utrecht; hij zag in dien vasten grijsaard, voor wien hij knielde, iets anders dan eenen vreemde: zijne verbeelding, opgewonden door het samenstemmen van velerlei waarschijnlijkheden, bovenal door menig woord van den Vicaris, dat hem toespeling scheen, spiegelde hem voor wat hij innig wenschte, en zijne rede liet zich begoochelen door hare blinkende tooverbeelden, totdat hij de koortskloppingen der opgewondenheid in overtuiging hield voor de waarachtige inspraak der natuur. Hij zag eenen vader in den Bisschop van Utrecht. Voor het eerst voelde hij al de innigheid der kinderliefde, al de heiligheid van het vaderrecht, al den gruwel der kinderschuld: ongehoorzaamheid. En hij stond voor zijnen vader bezwaard met die schuld! Niet vreemd was het, dat de aandoening zijne lippen trillen deed en zijne knieën, dat hij zich leunen moest aan de stevige houten tafel, om niet neer te zinken, dat hij slechts met moeite antwoordde:

»Spreek, Heer! uwe woorden zullen mij bevelen zijn. Dat was altijd mijne vurige begeerte, u te hooren. Van u zegt men, dat gij het geheim mijner geboorte kent. O! verberg het mij niet…… niet langer…… Dat ik eenen Vader kenne… eenen vader omhelze… eenen vader vergiffenis vrage… en dan… dan beslisse de Hemel over mijn verder lot door zijnen mond!”

»Ge werdt toch niet te bijster gedreven door die kinderliefde, toen wij, in den naam van uwe magen, u door onzen Vicaris manen lieten, om tot ons te komen!” hernam de Bisschop met eenen glimlach, die de scherpte van zijne aanmerking verzachtte.

»Wat ik mijnen plicht geloofde, stelde zich toenmaals tegen mijn zielsverlangen, mijn Heere!” hernam Pauf met eene zachte stem; »maar nu smeek ik te mogen weten…”

»Niet zoo haastig, jonge man! Nieuwe kennis legt nieuwe plichten op. En het is noodig, yooraf te weten, of gij bereid zijt de uwe te vervullen, met verzaking van vroegere zottelijke inbeeldinge.” Een oogenblik zweeg de Bisschop, als zocht hij eene inleiding; toen, met welgevallen op Paul’s sierlijken dos wijzende, vervolgde hij: