Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/275

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het buitenland tot de hunne maakten en benaderden. Zwitsers en Franschen, jonge Antwerpenaren, die te Génève gestudeerd hadden, en hunne vaders, die er handel dreven, hadden reeds zeer vroeg in hunne stad van de nieuwe begrippen, die Zwinglius toenmaals openlijk begon te leeraren, met warmte en ingenomenheid gesproken. De indruk was niet zonder vrucht gebleven, en toen sommige leerlingen van Luther, iets later, werkelijk eene leer predikten, waarvan zij tot hiertoe alleen maar eenen zweem hadden gekend, vonden die eene weltoebereide aarde. Ondanks het versche voorbeeld van hunnen Prior, Jacob Probst, die uit zijne stad was weggesleept naar eenen Brusselschen kerker, waar hij nog altijd zijn vonnis wachtte, hadden vele zijner leerlingen, en inzonderheid Henricus Voës, Johannes Esch en Hendrik van Zutphen, allen Augustijner monniken met vromen moed zijn aangevangen werk vervolgd, en zagen het met de heerlijkste uitkomsten bekroond.

Onder de prediking van den laatste werden Johanna’s moed en geloof, zoo zij het noodig kon hebben, altijd meer opgebouwd en gesterkt, en het stichtelijk samenzijn in eendracht en broederliefde dat haar hier in heimelijke bijeenkomsten dikwijls te beurt viel, vond zij een voorrecht, waarvoor zij haar geboortelandschap gaarne zoude vergeten hebben, zoo niet al te dierbare betrekkingen haar derwaarts hadden getrokken. Het scheen echter, dat Johanna bestemd zoude zijn, de bitterheid van geloofsverschil met die haar lief waren, zonder ophouden te smaken; want verre er van, dat Hugo, na zijne herstelling, een hartelijk aanklever zoude gebleven zijn van een geloof, dat hij in den eigenlijken zin met zijn lichaam verdedigd had, was hij van lieverlede teruggevallen tot het vroeger verzaakte Katholicisnius.

Weinig standvastigheid van karakter, bij eene licht opgewonden verbeelding, had hem daartoe gebracht, gelijk zij hem vroeger snel en onbedacht tot den anderen overgang had doen besluiten. Bij het nedervallen, toen Aernoud’s degen hem trof, had hij, in de duizeling van schrik en smart, een nog niet verleerd gebed op de lippen genomen: het »Maria! Heilige Moeder Gods! behoed mij!” half gedacht, half uitgesproken, had