Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/31

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»En?…” vroeg zij, blozende de oogen neêrslaande.

»Hij verzocht mij zijn schriftelijk antwoord u te brengen,” hernam hij, eenen opgerold en brief uit zijnen draagband halende, en dien haar gevende, na hem te hebben gekust; eene fijne hoffelijkheid dier dagen.

»O! die schalke voogd!” sprak zij, met vrouwelijke drift het roode was losmakende, en de regels vluchtig doorloopende, bijna beginnende met het einde; toen gaf zij het geschrift weder in zijne hand.

»Mijne Dierbaarste! ik kon het gissen,” hernam hij, na gelezen te hebben. »maar ik bid u, een ernstig woord, eer wij verder gaan. Gij twijfelt niet aan mijne liefde; gij kunt niet twijfelen aan eene trouw, die, twee jaren lang, door veel en velerlei is beproefd geworden, ik heb altijd aan de uwe geloofd, en dat geloof is noodzakelijk geworden tot mijn geluk; maar hoor, wat ik mij zelven zeide, toen ik hier heenreed, overtuigd, zooals ik het toen reeds zijn kon, van de toestemming uws voogds: »Gij hebt Ottelijne tot vrouw begeerd. Zij heeft u gewild; zij is zacht en goed, zij is de schoonste bloem van het Sticht. Gij zijt de benijdenswaardigste onder de stervelingen. Maar, hebt gij ook bedacht, wie zij is, en wie gij zijt? Zij, de erfdochter der machtige Lauernessen, de adellijke Jonkvrouw de nicht van den Bisschop, die Graven en Baronnen zich ter bruid zouden wenschen: en gij… niets dan een burger, het is zoo, een vrij burger van Utrecht, voor wien eene plaats op het raadhuis zoude openstaan, zoo hij het wilde, maar toch een, die haar geenen rang heeft aan te bieden, dan dien van poortersvrouw. Hebt gij moeds genoeg, om zoo rijk te durven worden en zoo machtig — door eene vrouw?” Want het plan van vroeger, Ottelijne! waarbij gij uwe goederen zoudt verleijen aan uw moeders maagschap, was dwaas en kan niet worden uitgevoerd; als burger ben ik niet arm, maar ik zou de Jonkvrouw van Lauernesse niet dien stoet kunnen geven van knechten en juffers, waaraan zij gewoon is: ik heb eene moeder, die weduwe is, ik heb zusters, ik heb eenen broeder. En gij, Ottelijne! gevoelt gij u sterk genoeg, om eenen gemaal te kunnen zien in den man, wien gij met