Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zijn Eerwaarde kwam juist, toen ik door u geroepen werd, en ik zoude…”

»Dan heb ik moed om te gaan!” hernam Ottelijne opstaande. »Roep schielijk Enriquez, ik zal zijnen arm nemen.”

»Wees zoo goed ook een weinig op den mijnen te rekenen, schoone Jonkvrouw!” sprak toen een jonkman van een fier en stout uitzicht, in de rijke uitmonstering van eenen Keizerlijken Hopman, die plotseling de deur opende en in den ingang staan bleef.

»Mijn Aernoud!” riep Ottelijne, zich aan zijne borst werpende. zonder acht te geven op de tegenwoordigheid van Griete, die in hooge verwondering die kennis en die gemeenzaamheid aanzag.

»Heil zij u en zegen met dezen dag, mijne zielsbeminde!” sprak Aernoud verder, met iets ernstigs en plechtigs in de stem, terwijl hij haar hartstochtelijk in zijne armen drukte, »en dat God en zijne Heiligen u in hunne hooge hoede mogen nemen!”

»Amen!” sprak zij, met eenen nauw merkbaren glimlach naar hem opziende.

»Maar spreek, melieve! wat kan het zijn, waartoe gij Enriquez,…

»O ja!” antwoordde zij, en naar Griete omziende: »verwittig mijne gasten, dat ik kome.”

Toen het meisje zich verwijderd had, sprak de Jonkvrouw, terwijl zij haren vriend naar eene zitplaats voerde, op den toon van een zacht verwijt: »Gij komt wel laat, mijn Aernoud! Ik durfde voor heden niet meer op u rekenen, en toch, uw bijzijn is mij zoo nut als gewenscht. »Gij komt van Utrecht..,”

»Ditmaal van Dordt, Ottelijne! gij ziet eenen Keizerlijk-Grafelijken Hopman vóór u.”

»O! dat is eene vriendelijke verrassing van u,” hernam zij vroolijk, en nu eerst op zijne kleeding lettende: »hoe goed staat u die krijgsmansdos! Hoor, ik zal u eenen kostbaren draagband stikken! Gij hebt dan Meester Florisz, gesproken. Gij zijt nu wel verontschuldigd over uw marren.”

»Ik heb den Pensionaris gesproken,” hernam hij, alsof er veel gewicht lag in dat woord.