Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»De Heeren en Edelvrouwen? Ja, mejonkvrouw, zij wachten allen op u, en het geeft Donna Teresia werks genoeg, hun ongeduld tevreden te stellen.”

»Ik weet het, Griete, het is gansch niet heusch van mij, de hoffelijke plichten eener goede gastvrouw willens te verzuimen, en toch, ik kán niet anders; ik heb dat nu eenmaal zoo voorgenomen, en ik wil mijn besluit uitvoeren, ten minste zoo…” en plotseling zich zelven in de rede vallende, vroeg zij: »gij weet immers wel zeker, Griete! dat Meester Aernoud Reinierz nog niet hier is?”

»Deze niet, maar wel de Heer van Nichtevecht en de Jonker van der Aêm.” antwoordde het meisje, haar schalks aanziende.

»Als Meester Aernoud nog komen mocht, geleid hem dan hierheen,” vervolgde Ottelijne, zonder acht te slaan op Griete’s aanmerking. »Ik meen het u reeds te hebben gezegd?”

»O ja, Mejonkvrouw! reeds veelmalen, en Enriquez heeft dat bevel immers ook,” hernam de kamerjuffer ongekunsteld; »maar in waarheid, die Utrechtsche Heer is een fraaie gast, zóó laat te komen.”

»Zóó hij komt!” zuchtte Ottelijne, »dat zoude hard zijn, zoo hij niet kwam. Ik zal dan dien stap alleen moeten doen, die moeielijk is en vrij zwaarder dan ik mij voormaals had voorgesteld. Was slechts mijn Heer voogd hier; om mij heen heb ik niemand, die mij steunen kan tegen die Edelen…, en dan Vader Luciaan, die onuitstaanbare Vader Luciaan, bij wien ik op geen enkel woord rekenen kan, krachtig en van goed verstand — en bij dit alles wordt het laat.”

»Leider ja, liefste Meesteresse! te laat om zulke gasten te laten beiden zonder oorzaak.”

»Zonder oorzaak, Griete! Weten zij dan niet, wat er in het testament van Heer Herbert is vastgesteld? Zij kunnen toch weten, dat eene vrouwe ten minste, dat ik huiverig moet aarzelen tegen dit oogenblik.”

»Zoo uwe Edelheid met den eerwaarden Vader Boudewijn te rade ging!”

»De Vicaris! is die hier? Meisje! waarom hebt gij mij dit niet terstond gezegd?”