Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/28

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

brief tot een gemakkelijk, ledig, zorgeloos leven, een leven van onwetendheid en werktuigelijke Godsvereering. Hij had geene andere voorbeelden om zich gezien; en hij had niet genoeg gezond verstand, of, al ware dit zoo geweest, niet genoeg goeden wil, om eene uitzondering te kunnen of te willen zijn. De Heeren van Lauernesse waren gewoon hunnen huiskapelaan te kiezen uit het klooster, waarvan hij Broeder was, en de keuze was op hem gevallen als op iemand van een goed humeur en onergerlijke zeden. Hij was juist bezig zijne toehoorderessen uit te leggen, hoe alle profetiën omtrent den Anti-Christ toepasselijk waren op Luther, den Duitschen Augustijner, die zulke gruwelijke aanslagen smeedde tegen de zielen der vromen, toen Vader Boudewijn zich vertoonde, en hij wist genoeg,. hoe deze alle gesprekken over dit punt met de leeken afkeurde, om niet liever te zwijgen, dan zich aan eene berisping te wagen. Het is wel jammer van de kostelijke bloemen zijner welsprekendheid; want hij was welsprekend op dit punt!

Mijne lezers zullen misschien opgemerkt hebben, dat wij de jonge meesteres des huizes niet onder de aanwezenden in de zaal hebben opgenoemd; want dat de kleine, leelijke, uitgemergelde gedaante, die toch met zekere aanmatiging de eereplichten waarnam, de erfdochter der Lauernessen niet zijn kon, was eene waarheid, die van zelve in het oog viel. Wij gaan hen inlichten, waarom zij niet dáár was. Zoodra de mis in de huiskapel, door Jonkvrouw Ottelijne met eenen zweem van ongeduld aangehoord, was geëindigd, had zij getijdeboek en kerkkap snel in de handen gegeven van eene juffer, die haar opwachtte, en zich toen afgezonderd in haar bidvertrek, waar zij zich neêrwierp in haren armstoel, met eene uitdrukking van misnoegen en moedeloosheid op het lief gelaat, die weinig paste bij het blijde feest van heden. Eindelijk, na eene lange poos zóó te hebben gezeten, stond zij op, en als had zij behoefte aan iemand tegen wien zij zich kon de uiten, riep ze luid het jonge meisje, dat haar niet gevolgd was.

»Heeft mijne Jonkvrouw mij geroepen?” vroeg deze binnentredende.

»Ja, Grietje! hoor, kom hier bij mij; zeg mij, zijn die lieden reeds allen dáár?”