Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/34

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

onmacht gedwongen, tot vrede neigt en rust: hem zal men verachten en haten, en de anderen zullen hem aanvallen; maar gij, gij, vereenigt…… neen, laat mij uitspreken, het is recht, dat gij nu luistert — den moed van den Edelman met het rijp beraad en de vredelievendheid van den Burger; gij brengt mij niet ééne veete aan. Op u zullen zij allen te zamen ijverzuchtig zijn; maar wie hunner zal het wagen, een en Keizerlijken Hopman den oorlog aan te doen? Zij weten te wel, wat het zegt, des Keizers vrede te verbreken: zoo heeft Meester Florisz het geoordeeld, die een schrander en scherpzinnig man is. Zelfs mijn Hoogwaardige Heere, de Bisschop, dien ik in het diepste geheim raadpleegde over mijn voornemen, heeft het goedgekeurd; men kent en eert u in geheel Utrecht: gij zult. een goed Heer zijn voor mijne onderdanen; gij zult de waardigheid van onzen rang handhaven en schragen, en, wat meer zegt dan dit: ik heb u lief boven allen! En gij nu?” vroeg zij met een zoet glimlachje.

»Ik zal dan zoo zalig zijn, als mijne stoutste hoop het mij voorstelde,” antwoordde hij, met eene verrukking, die hij niet meester was, en waarvan blikken en gelaatsverwe getuigden; en hij kuste onstuimig de kleine, blanke hand, die nu de zijne zoude worden, en hij riep met eene hartstochtelijkheid, die hem veel natuurlijker was dan die vorige gedwongene kalmte: »Ottelijne, mijne Ottelijne, voor eeuwig! De Heer, die mij hoort, en al zijne goede Heiligen weten het, welk een trouwen teeder gemaal ik voor u zijn wil. En wat ik zijn kan voor de aangebeden engel mijns harten, dat hoop ik beter met daden te toonen dan met flauwe woorden.”

»Kom dan, mijn Aernoud! en haasten wij ons, om aan die anderen bekend te maken, wat zij nu recht hebben te weten.”

»Welke anderen ?”

»Mijne, vrienden en huwelijkswervers, die dáár allen bijeen zijn, in de groote banketzaal. Het was om mij daar binnen te leiden, dat ik Enriquez tot mij riep; ik was toen moedeloos en teleurgesteld, want ik had vreeze, u niet hier te zullen zien. Nu geef mij den arm, mijn hoffelijke Heer!”

»Ottelijne!”