Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/352

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hebt somtijds over mijnen ijver geklaagd, maar nooit mijne trouw verdacht.”

»Op uwen spoed komt het aan,” hernam de andere in de landtaal. »Schipper! laat mijnen dienaar aan wal.”

Dit bevel werd uitgevoerd, en daarna wendde de vreemdeling, zich met iets strengs in den toon tot zijnen stuurman. »Ge weet veel van deze zaken, vriend! en met bekwame stiptheid: hoe komt gij tot die kennis?”

»Het is, bij St. Nepomuk; niet te verwonderen,” hernam de man op knorrigen toon en met een verdrietig gezicht, terwijl hij zijn roer eenen duw gaf, die zeker niet onder de regels der stuurmanskunst begrepen was. »heb ik daar niet vrouw en jongen, die mee te preek loopen?” !

»Maar gij hindert hen dan daarin niet met mannelijk gezag?”

»Ja! goede Heer! wat zal men zeggen? de jongen is mijne tucht ontwassen, de vrouw is er nooit onder geweest, en dan nog, vrede in huis is een wenschelijk goed voor een degelijk man, die niet in taphuizen of stoven verkeert. En bij mijne zonden! Guurt is een eêl deugdelijk wijf en eene krasse huisvrouw, al zingt ze de kettersche liederen tot er de keel heesch af wordt, en Ruprecht is een jongen, niet erger dan een ander, en met de schipperij handig genoeg, al moeit hij hem met Lutherij tevens; zoo laat ik ze dan geworden en denk: als de fleur van het nieuwe er af is, komen ze wel weer onder de oude vlag mee.”

Het uitdrukvolle gelaat van den edelen Heer teekende minachting en toorn, toen hij met bitterheid antwoordde: »het is de trage lauwheid van dezen landaard, die dit land verzinken doet in ketterij, zoo God en onze Heer Keizer daarin niet voorzagen,” en daarop voegde hij met iets, dat naar medelijden zweemde, in de stem: »zeg, ongelukkige man! zullen uw bloedmagen nu weer daar zijn?”

»Ik heb, leider! oorzaak het te vreezen, edele Heer! maar wil mij toch eens zeggen, heeft die vraag eenige beduidenis?”

»Zij heeft er eene! Wee! wie in deze dagen vader is of echtgenoot, vriend of… broeder!” antwoordde de ridder op dof somberen toon, terwijl hij bij het laatste woord verschrikt stilzweeg, als ware het zijner lippen bij verrassing ontgleden;