Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/353

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

toch vervolgde hij: »Ja, gezgend wie zonder banden is! wie als een dorre boom alleen staat in deze bedrukte tijden; want het is de tijd, waarvan de Profeten gespeld hebben: »de zoon zal opstaan tegen den vader, en de moeder verzaken haar kind, de bruidegom trappelen het hart…” hij scheen zoo niet meer te kunnen voortgaan, maar eindigde met bitteren spot: »Dát zijn de mirakelen, die Luther doet! En al die schennis en al die jammer, en al de godslasterlijke tegenstrevingen van de liefsten met de liefsten, en al die tranen en al dat bloed, ze komen ons toe door zijn Evangelie! Voorwaar! aan de mirakelen zal men den Heilige kennen.”

De schipper, die de bitterheid van zijnen passagier begreep, noch deelde, liet zich nu afleiden, gelijk hij het dezen zocht te doen met den uitroep:

»Dat zou ook bijzonder geweest zijn, als dat niet gevolgd was; uwe Edelheid kan nu zien, dat het is zooals ik zeide: »de Grooten gaan voor;” deze hier, die, zoo het geroep waarheid spreekt, eene lijfelijke Dicht is van den zaligen Heere Bisschop van Utrecht, moet eene venijnige ketterin zijn, die nooit eene preek mist, hetzij te Woerden of waar ook,” en hierbij wees hij op een bevallig tentjacht, dat langzaam voorbij roeide in de richting der schuiten.

De ridder, die trillend van belangstelling had toegeluisterd, wierp eenen scherpen blik onder het luchte tentdoek en kromp met eenen doffen zucht ineen.

»Jezus! mijn God! Ottelijne! riep Aernoud, dien wij reeds lang erkend hebben.

»Uwe Edelheid schijnt er ontzet af,” hervatte de Schipper: »licht dacht zij niet, dat eene zoo edele dame zich met zoo vreemden handel inliet, en het is van geringe luiden niet te laken, dat ze bij zulker exempelen…”

»Geen ander middel! geen éénig!” barstte Aernoud los, die wel niet naar des sprekers woorden had geluisterd. »En zij komt in dezen uitersten nood door mij; zij ook! zij het eerst onder de slagen, die ik toebreng! Dat were genadiglijk God!… Bootsman! wend om, de vaartuigen na, ik bezin mij op mijne reize……”