Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/354

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Heer! gij hebt mij ingehuurd tot Utrecht,” antwoordde deze aarzelend, »voor drie carolusguldens. ”

»Ze zult het dubbele hebben; maar gehoorzaam zonder uitstel.”

»Zooals het Heerschap belieft,” sprak de man, en gaf zijnen bootslieden de noodige bevelen tot het veranderen van koers. Aan Bakelsze scheen ondertusschen de ruimte, waartoe hij beperkt was, te eng, en de snelle vaart van het ranke scheepje tergend traag; want terwijl hij tot een besluit gekomen was en het deed uitvoeren, was reeds het vaartuigje, dat zoo sterk zijne belangstelling wekte, aan zijn gezicht ontsnapt. — Hij stortte de kajuit binnen, en spoedig daarop riep zijn schel sifflet er zijn jongen dienstknaap tot hem.

Met hijgende onrust had deze de zonderlinge gemoedsgesteldheid zijns meesters bespied; zijne drift, zijn schrik, zijne hartstochtelijke spanning, het plotseling veranderen van den tocht, dat alles, voelde hij, moest eene gewichtige oorzaak hebben; maar het arme kind begreep de taal niet, waarin gesproken werd; het had niets kunnen opvangen van wat er omging, en het bleef ter prooi aan de akeligste gissingen; vragen?… men had Aernoud slechts aan te zien, om te weten, hoe eene vraag zoude worden opgenomen, en daarenboven, Silvio kende zijnen meester sedert lang.

Niets beangstigt zoozeer, dan de onzekere schaduw van een gevaar waarvan men de gestalte niet kent, bovenal, als men het meest vreest voor een ander. En Silvio had zijnen meester lief, en Silvio sidderde voor dezen. Ook wierp hij zich aan zijne voeten en schreide luid.

De schipper ondertusschen was evenmin tevreden met het gedrag van zijnen passagier, als voldaan over zich zelven. »Verbruid zoo ik te lichtvaardig gekald had! die man met zijne geheimzinnige manieren en zijnen Spaanschen mantel stelt al zonderling belang in de zaken, die ik hem met overgauwe rondheid vermeldde. Wis heeft hij wat uitstaande met de Lutheranen, en waar haal ik raad, zoo ik ze verklapt heb…”

»Ja, dat zal niet gebreken! uwe radde tong heeft zekerlijk meer kwaads gebrouwen, dan berouw tot goed kan maken,”