Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/36

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

III.
Twee jongelingen.



Inmiddels viel er in een ander deel van het huis een ander gesprek voor, waarop mijne Lezers evenzeer recht hebben. De page Enriquez had den jongen vreemdeling, die in zijne bescherming was gesteld, van al het noodige tot verversching overvloedig voorzien in het kleine vertrekje, zeker zijn eigen geliefkoosd plekje van afzondering, waar hij hem had heengevoerd. Met gulhartige vertrouwelijkheid had hij tegen zijnen gast voortgesnapt, als tegen eenen ouden bekende, terwijl deze zich schadeloosstelde voor het afgebroken vroegstuk bij Meester Barendz; daarna echter scheen hij van gevoelen te zijn, dat de beurt der ontboezeming nu ook aan dezen was. Toen echter Paul in een afgetrokken gepeins bleef zitten, zonder eenen aanvang te maken met dat gewenschte vertrouwen, begon dat stilzwijgen hem te verdrieten, en hij wilde ten minste trachten uit te lokken, wat men hem niet uit eigene beweging schonk.

»En nu beslis gij, mijn gast! waarmede wij den tijd zullen verdrijven tot aan het middagmaal. Wilt gij op het verkeerbord spelen? Verkiest gij bekers en dobbelsteenen, of wel het edele schaakspel? Behagen u ridderlijke oefeningen, en wilt gij naar het wit schieten, of schermen?… Maar neen, gij schijnt stil en peinsachtig van gemoed; misschien zijt gij meistreel, of harpspeler, en bemint de zoete melodij der luite, om te paren met uwe stem!”

»Mijn jonge vriend!” hernam Paul, die zich bij deze vragen, rechtstreeks tot hem gewend, had opgericht uit het gepeins, waarin