Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/385

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lijne! om reeds morgen, nog wel dezen eigen en nacht, terug te keeren naar Lauernesse; ik gaf u geenen kerker, toen ik u eene wijkplaats zocht. Maar om mijnentwil blijf hier, ten kortste drie weken; vele stormen zullen dan heengewaaid zijn over uw hoofd, zonder het te deren, en gij zult hier rust vinden en… misschien zaligheid. Zoo ik na dien tijd niet gekomen ben en ge bevinden zult, dat ge niet kunt terugkeeren in den schoot der Heilige Kerk, trek dan in ’s Hemels naam alléén naar uw Slot, en zoo ik keere zal ik weten, dat gij mijne hand versmaadt tegelijk met mijnen Godsdienst. Weiger mij niet die drie weken van overweging, Ottelijne! drie weken zijn zeker lang, met opzicht tot een besluit; maar ze zijn zeer kort, met opzicht van den tijd, waarvoor men beslist. Schenkt gij ze mij, Jonkvrouw?”

Ottelijne had toegeluisterd met kalme waardigheid.

»Aernoud! ik wil het en beloof dat. Het zal niet gezegd zijn, dat ik u eenig verzoek heb geweigerd, dat mij geoorloofd was toe te staan; maar,” voegde zij er treurig hoofdschuddend bij, »denk niet, dat overweging mij tot iets anders zal stemmen, dan tot volharding. Ik kan mijn beter oordeel niet meer verloochenen, ik kan mij niet meer buigen onder het dwangjuk des bijgeloofs en van priesterlijken offerdienst, sinds ik Christus kenne als het waarachtige en éénige offer, dat…” maar zijne hand sloot haar heftig den mond.

»Een ander vaarwel, Ottelijne; een beter,” riep hij, terwijl zijne rechterhand de hare vatte en die vasthield, »wij zien elkander nooit weder, of om voor altijd te verzamen; vergeten wij nu eene wijl, wat er tusschen ons ligt; hoe het voormaals anders was en hoe beter; hoe wij elkander liefhadden en hoe, schoone uitzichten de onze waren; en wat wij plannen vormden: ik voor uw heil en geneugt, gij voor het mijne; hoe nooit een paar zich beter samen voegde, en hoe men op ons zag met afgunst en bewondering, roemende ons goed geluk en blijde vooruitzichten; en hoe dat alles gekeerd is, Ottelijne! sinds het spooksel Luther zich plaatste tusschen u en mij. O! daarom een ander vaarwel dan dat, wat eene lastering is van wat ik heilig houd!” En hij drukte haar in zijne armen