Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/384

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»In alle dingen, mijn Heer; slechts niet in verandering van geloof! Buiten dit is er geen, dat ik u weiger. Geef mij te kiezen tusschen u en de wereld, en ik zal niet aarzelen; maar stel mij niet tusschen mijn God en u; want zoo waarachtig de dood het eind is van alle leven, zoo waarachtig zoude ik u den mindere achten!” En toen zij dit gezegd had met inspanning van al de overmacht van Christelijken moed op vrouwelijke zwakheid, moest zij zich weder neerzetten: en bad in gedachte tot God om het einde van dien strijd.

»Ik vraag u geene bekeering,” hernam hij bitter, terwijl hij opstond, »nog niet. Ik zal het droeve schouwspel van Lauernesse niet hernieuwen; ik zal geenszins een overijld besluit vergen op eene keuze op staanden voet, die tot berouw kon voeren, zoo ras zij gedaan was. Ik weet te veel, wat het zegt u te verliezen, om zoo groot eenen schat te zetten op éénen worp, op de kans van één oogenblik. En daarom niets van dit, ik heb niet gehoord en ik wil niet verstaan; ik heb tot last de zonden te straffen, waarvan gij bekentenis zoudt doen, en het zou mij strekken tot verzwaring van een plichtverbreken, waarvan ik nu reeds niet weet hoe mij te zuiveren. Maar ik acht alles gering om u; daarom, o Jonkvrouw; weder mijne en veel geliefde! hoor mij dáárin en verhoor mij, dat gij blijven wilt in deze heilige en eerwaardige plaats, waar ik u bracht ter uwer veiligheid en in goeder meening, totdat ik zal terugkeeren, om u af te halen en heen te leiden naar uw huis; dat gij in dien tijd met de hoogwaardige abdis van dit klooster raadplegen zult over het stuk van Godsdienst, hare onderrichting ontvangende met zachtmoedigheid en zonder veroordeel. De abdis is eene doorluchte en welhoffelijke vrouw, die u geenerlei dwang zal aandoen, ook zelfs niet om ter misse te gaan, een voorrecht, dat ge, lacy! verloren hebt. Zij is eene schrandere vrouw, begaafd met vele treffelijke kennis, die wijsgeeren en kerkvaders gelezen heeft, en die de H. Schrift kent en er van weet te oordeelen, met wie ge kunt redetwisten tot onderkenning der waarheid. Zij was van mijne bedoeling onderricht en wil die steunen uit aanzien van den rang, dien ik houde in het Graafschap Holland. Het staat aan u, Otte-