Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/389

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

of den hunnen toe te roepen; zijne kind eren, die met vroolijk gejoel om hem dringen; zijne vrouw, die allen wegweert en met blijde drift zich neerwerpt aan zijn hart, hare rechterhand drukt in zijne slinke, het hoofd rusten laat in zijnen arm, die haar omvat; die vertrouwelijk voorhoofd en lippen prijsgeeft aan zijnen hartigen welkomstkus; zijne vrouw, die soms eenen traan heeft in het oog en altijd eenen glimlach op de lippen, die ieder offer ten beste heeft voor haar kind, en die toch zijnen eersten blik niet gunt aan haren zoon, die wel tien woorden tegelijk zou willen spreken, om hem te schielijker mede te deelen, wat zijne belangstelling kan wekken of zijne vreugd, en waaraan hij zijne aandacht geeft, tegelijk met het luisteren naar de vragen der kleinen om hem.

Maar toen Laurens Cornelisz op zijnen drempel wederkeerde, gewerd hem niet die ontvangst, die het hart zoo goed moet doen, en waarop hij zoowel recht had als een ander; want hij had ook een huisgezin, ook kinderen en ook eene gade, die hij tot vriend was en steun, die hij een rustig en zoet lot had bereid, toen zij wees was en als verlaten stond van de haren; eene gade, die hij gekozen had uit oprechte en trouwe liefde, zonder bijoogmerk of belangzucht; die de zijne was geworden in den bloei harer jeugd, na een rond en eerlijk aanzoek, met toestemming van hare moeder en van haar zelve; want hij was een braaf en degelijk man, die achting verdiende en liefde waard was, en die alle deugden bezat, welke hem hadden moeten maken tot den afgod van zijn gezin; en ook op zijn gelaat lag die glimp van welgemoede blijdschap, die den zijnen aangenaam moest wezen, schoon niet zoo gansch onvermengd, als wij het ieder hoofd des huisgezins wenschen.

Eerst aan de huiskamer kwam zijne Aafke hem tegemoet, en met iets in de trekken, dat naar bedeesdheid en verlegene verwondering zweemde: kon hij haar te vroeg komen? Hij had lang gewacht, eer men hem had open gedaan, nadat hij zijnen deurklopper had gelicht, en zijn huisknecht had hem zoo dom verschrikt aangezien, dat alleen een zoo open en onergdenkend karakter, als het zijne, er geen kwaad uit zou gedacht hebben; maar een bediende, door de thuiskomst van zij-