Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/413

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

stad te beletten. Want Karel van Gelder wilde door ieder middel, dat te bezigen was, eenen Bisschop van zijne keuze op den Utrechtschen zetel geplaatst zien, terwijl van de andere zijde ook de Kardinaal-Bisschop van Luik zijne Luikenaars het Sticht deed binnentrekken, omdat hij de prinselijke mijtermuts op eigen kruin wilde drukken. Bourgondische troepen, zooals Karel van Oostenrijks krijgsvolk in die streken nog altijd genoemd werd, zagen bij die bewegingen niet ledig toe, en de geestelijke Bisschopskiezers, na plechtige gebeden samen gekomen in vredige statigheid, om onder aanroeping van Gods Heiligen Geest zich een kerkelijk opperhoofd te kiezen die voor hen een gewijd Hoogepriester moest zijn, zaten al; omgeven van drieërlei strijdlustige krijgsrotten, met gevelde lansen en uilgetrokken zwaarden tot den aanval gerust, met vlammende oogen starende, op iedere hunner bewegingen, den klank van ieder hunner woorden opvangende en terugkaatsende tegen de borstwering hunner stalen harnassen, en zóó eene uitspraak afwachtende, die beslissen zou tegen wien ze hunnen aanval moesten richten; een stalen muur met spits geslepen pennen, opgetrokken tegen schapen, die zich eenen herder kiezen. Men voelt het, hoe de Kanunniken vrij waren! Om niet te spreken., hoe list het geweld ondersteunde, onergdenkende goedrondheid verschalkte door slinksche streken, openhartige eenvoudigheid door dubbeltongige tusschenspraak tot een ander doel brengende, dan het beaamde, en ten slot te in verwarrings bonte dwarreling haar spel en spot drijvende met de verschrikte welmeenendheid, en haar alleen de teleurstelling latende of de schande. In dat alles moest Aernoud zich mede laten rondslingeren, en zelfs een handelend aandeel nemen. Ten gunste van Hendrik van Beijeren, Bisschop van Spiers en zoon van den Palzischen Keurvorst, moest hij medewerken. Hij, fiere, opene man, die nooit eene gedachte had gedacht of hij had haar durven uiten, die van iederen anderen weg dan den openlijken en rechten eenen afkeer had; hij, Nederlander, moest den Keizerlijken adelaar eene nieuwe prooi in den klauw voeren, een stuk van zijn eigen erf; hij, Utrechtenaar, moest een hoog achtbaar voorrecht van zijne stad helpen schenden, waarop zijn mond van der jeugd af met fieren