Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/412

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

foeiing zou zijn ineengekrompen, had iemand hem kunnen spellen, wat hij wezen zou; hoe hij dien naam, dat woord, bloedig zou hebben teruggegeven; en toch… hij moest het nu aanhooren en zwijgen: dát hadden de Lutheranen hem ook gedaan. Wanneer zou de dag komen, dat de Goddelijke wrake zich vereenigen zou met de zijne, wanneer?

Ottelijne’s oponthoud in het klooster had hem ook van eene andere zijde niet gegeven, wat hij bedoelde; hij meende haar ter zijde geschikt te hebben bij de eerste heftigheid der ketterprocessen, die nu gingen aanvangen, en waarbij een al te vurige ijver haar licht kon verleiden tot onberaden stappen; maar de tijd was omgegaan en de vervolging was nog niet aangevangen. Ottelijne was door geen enkel bloedig voorbeeld afgeschrikt geworden, door geene enkele gevangenneming voor het minst tot voorzichtigheid vermaand. Wereldlijke Overheden, noch geloofsrechters in Holland hadden iets tegen de Lutheranen kunnen ondernemen, de laatsten hadden geen punt van aanval geboden of wel de eersten weifelden nog, aangemaand door eenigen wenk van den Stadhouder Anthonie van Lalaing, Grave van Hoogstraten (die Heer Hendrik van Nassau sinds 1522 was opgevolgd) om den gemoederen in Zuid-Holland, door de accijns-twisten reeds in onrustbarende beweging, niet nog nieuwe grieven te geven bij den weer ontbranden oorlog met Frankrijk en de voortdurende twisten tusschen Gelderland en Utrecht, waar Holland zich niet buiten houden kon. En de Heer van Viterbo zelf was in Utrecht in zoo velerhande bemoeiingen en beslommeringen gewikkeld, dat hij, ondanks zich zelven, in de werkelooze lijdzaamheid berusten moest. Wij weten hem met den last van Karel V vereerd, om nevens andere hooggeplaatste personen (niet met name genoemd) van ’s Keizers wege invloed uit te oefenen op de Bisschopsverkiezing te Utrecht, en sedert 6 Mei was de vergadering des Kapittels geopend. In hoedanigheid van Utrechts burger, was het hem licht gevallen zijne moederstad binnen te komen, zonder belemmering van de Gelderschen, wier krijgsbenden dóórgedrongen waren tot voor de poorten van Utrecht, om iederen verdachten Hollander het binnenkomen der Bisschops-