Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/415

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

er niet genoeg lansen geveld waren en zwaarden getrokken, de eigen burgers van Utrecht zich aansloten aan de vreemden om de aarzelende en wikkende Kanunniken tot eene rassche beslissing te dwingen: die dwazen! alsof bij het gewicht der zaak eenige dagen van vertraging iets beteekenen kon! Daarbij, hoe ging den Vicaris de beroering in de Kerk ter harte! de stille, maar geduchte zegepraal van Luther’s beginsel onder alle standen, en de onhandige wijze, waarop men het aanviel. »Als er bloed moest vloeien om deze zaak in Nederland, had de Kerk haar pleit verloren in Nederland!” sprak hij steeds met onverbloemde vrijmoedigheid, en met diepen weemoed zag hij, ondanks dit woord, de tijden naderen, waarvan Erasmus zeggen zou, met een woord uit zijn hart gegrepen: »het was beulen-, maar geen theologantenwerk!” Dat liefdeloos verketteren van wie ter goeder trouw dwaalden, van lieden, die tenminste belangstelling toonden in de waarheden, waarnaar zij onderzoek deden, en die de anderen met flauwhartige onverschilligheid hoe langer hoe meer ter zijde lieten rusten, verwijderde hem van eene partij, wier aanmatigingen niet meer gelijk stonden met hare verdiensten; die, in plaats van achting voor zich af te dwingen door het verbeteren van aangetijgde fouten, zich hoe langer hoe meer begon te beijveren om te worden zoo als de vijanden haar schilderden. Maar toch, Luther verwierp hem te veel; Luther gaf hem de handen te veel ruim aan leeken en ongeletterden; Luther had den sluitboom opengesteld tot iedere verwarring en tot iedere eigendunkelijke uitlegging, die altijd twisten moesten geven en oneenigheid, en hij begreep de gedaante der volmaakte, heilige Kerk niet anders, dan als een beeld van rust, van liefde en van éénheid. En het kostte hem eenen doorgaanden zelfstrijd, Melanchton te vergeven, dat hij door zijne talenten en aanzien tot dit alles medehielp, in plaats van ze te gebruiken tot waarachtige opbouwing der gewijde zaak. Zoo stond Boudewijn van Heerdte weifelend tusschen de beide denkbeelden. Verschrikt, zoo dikwijls hij zich betrapte op eene schrede voorwaarts, een vergrijp tegen zijne Kerk, en niettemin elke schrede rugwaarts schuwende als een vergrijp tegen zijn beter oordeel. Gevaarlijke zielstoestand van eenen mensch op een punt zoo teeder, die,