Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/420

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hoofd met fierheid opheffen durfde onder de menschen, en met rust den geest naar boven wenden tot God. Beiden hadden elkander weder gezien, en het had Bakelsze van eenen grooten last ontheven; het was hem eene eerste verademing geweest in zooveel lijden en eene vergoeding voor die andere, waarop hij de hoop verloren had. De Vicaris wist hem te zeggen, dat zijn broeder Hugo niet aan zijne wonde gestorven was, dat geen moedervloek dus langer op hem drukte, die alleen over den broedermoorder was uitgesproken! dat vrouw Bakelsze, door beschikking van Heere Philips, eene eerlijke begrafenis had gehad en in gewijde aarde rustte; dat het deel van haar vermogen, dat Aernoud toekwam, met dat, waarover de Bisschop beschikken mocht, ingevolge zijn recht op de nalatenschap, van wie zonder communie en testament stierven. gebruikt was geworden tot plechtige zielmissen voor de rust der overledene, die de openbare meening hadden bevredigd, de Kerk hadden verzoend, en… wie kon twijfelen aan de genade Gods, ook het heil harer ziele bevorderd. — Zalige troost, die in dit alles lag voor delen jonkman, zoo zalig, dat hij in vrome dankbaarheid den Hemel te loven gedacht in eene reeks van goede werken en voor eene poos weer deelneming toonde aan het leven; want hij wilde Johanna uitvinden, die Ottelijne in hare bekentenis den Bisschop genoemd had, als de verpleegster van Hugo; want hij wilde het verder lot van dien broeder kennen en, zóóveel vermocht die nieuwe opwekking op hem, dat hij den afkeer verwon, die in betere dagen hem gescheiden hield van Egbert Adriaanz, en dezen bloedverwant opzocht, die als beschikker der zaken van zijn huis het oponthoud der zijnen weten kon. De kleine bierbrouwer droeg de borst wel eens zoo hoog, sinds er een tijd was geweest, waarin hij had kunnen zeggen: »Z. H. Paus Adriaan VI, mijn neef!” en sinds men in Utrecht, met eerbied hier en daar het gebouw aanwees, uit last van zijnen hoogen bloedverwant opgetrokken of verfraaid; maar die voldoening zijner ijdelheid was wel het éénige, wat die verheffing voor hem had gewrocht. Onder de Pauselijke ondeugden, die Adriaan VI miste, behoorde, voorzoover men er van heeft kunnen oordeelen, ook zeker het Nepotisme, en zoo hij al zijne