Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/419

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eenen wrok in het geheugen, als groote en edelmoedige eene weldaad; hun mond, door Philips’ machtwoord verzegeld, zweeg nu niet meer; met driestheid voegden zij hunne beschuldiging bij de overigen, en schoon dat alles noch bepaald genoeg was, noch door genoegzame getuigen gestaafd, om eenen man, als Boudewijn, ter verantwoording te roepen, ontnam men hem toch, wat hem te ontnemen was in voorrechten en inkomsten, en hoewel men om zijne hooge achting onder de besten en edelsten, om zijne deugden, die niet te loochenen waren, het woord niet luide durfde spreken, bleef er toch als eene onzekere verdenking van schuld, van onrechtzinnigheid op hem drukken. Die smet op vader Boudewijn! Hij hief het oog vragend ten Hemel! maar toch, hij boog het hoofd onder de vernedering. Had hij dat niet verdiend aan hen, in wier lot hij zich had gemengd met menschelijke vóórwijsheid, die weder bewezen was dwaasheid geweest te zijn! Wat had hij noodig gehad zich te stellen in Paul’s wegen, waardoor hij juist had verzekerd, wat hij had willen voorkomen? dát had Ottelijne’s toekomst beslist; dát had Aernoud eindeloozen jammer gebracht; dát had het sterfbed van vrouw Bakelsze gemaakt tot een tooneel van ellende en verwarring; dát had de haren her en der verstrooid en wrokkend tegen elkander opgezet. In den naam des Heeren wreekten Boudewijn’s vijanden slechts dezen. Zoo kwam een vroom en angstvallig zelfverwijt de bitterheid van den tegenspoed nog verscherpen, en de man, die zich altijd verheven had geweten boven allen, gunde zich nu in het ongeluk niet eens de bewustheid der eigenwaarde boven zijne vijanden, en, in boete en rouw weggezonken, nachten bij nachten neergeknield voor het beeld van den gekruisten Christus, in biechtstoel bij biechtstoel verlichting zoekende en gewetensrust, sinds de verstrooiing van een werkzaam leven hem niet meer ter afleiding was, verkwijnde de eerwaardigste der edelen en de edelste der eerwaardigen voortaan zijn leven in noodelooze zelfbeschuldiging en gewetensangsten… Dat had Aernoud op hem vooruit, die, in de vaste overtuiging van zijnen plicht te hebben gedaan en voor zijnen plicht alles te hebben opgeofferd en voor zijnen plicht gestreden te hebben zonder verflauwen, het