Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/428

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat zult gij niet, Heer Gnapheus! mijn gevaar vermeerdert gij niet en ik laat u niet gaan. Meent gij, dat mijn huis niet groot genoeg is, noch wel voorzien van geheime schuilplaatsen., om éénen enkelen vriend te bergen?”

»Dat neem ik aan als waar; maar ook voor mijne eigene veiligheid houd ik het met de vlucht: eens vijands oog loert scherp; gij zoudt niet mogen zweren niemand geborgen te hebben, en het martelaarschap dient mij niet… Wat mij nog boven het hoofd hangt, weet ik niet; maar één ding weet ik zeker: mijn geloof denk ik nooit te verzaken; maar alevei hoop ik er het lijf af te bergen en de vrijheid, als dat met niets ergers dan de vlucht is te winnen. ”

Na dit terzijde,wendde zich Ottelijne weder tot Teresia: »Gij zijt goed onderricht, Nicht! alleen ik wenschte te weten, hoe ge tot zoo fijne kondschap kwaamt,” sprak zij met zekeren nadruk.

»Het is niet uit één mond, dat ik de droefmare weet. Dezen ochtend werd mij, door den Pater biechtvader van het klooster, verteld, dat de Officiaal, gesterkt door andere heeren van het Geestelijk Gerecht, eene buitengewone rondreize kwam doen, en daar de Pater een goedhartig en vroom man is, die zich zijne laatste krankheid nog wel herinnert, waarin ge hem wijn en verkwikkingen zondt, meer, zooals ik toenmaals aanmerkte, dan voor eenen zieke voegzaam was, heeft hij de deugd der dankbaarheid niet verzaakt, en mij in het heimelijk verwittigd, dat het op Lauernesse gemunt was, opdat ge uwe voorzorgen kondet nemen!”

»Monniken-dankbaarheid,” merkte Gnapheus twijfelend aan.

»Indien aan eene, dan durf ik aan deze gelooven,” sprak Ottelijne, »het is eene beproefde, en de man is eenvoudig en oprecht; maar hij zelf kan misleid zijn.”

Het geelachtig vel van Teresia nam eene purperroode tint aan. »Zóó misleid, vrouw! dat ook Enriquez dezen ochtend te Utrecht, in het volle marktgewoel, door eenen man op zijde werd genomen, die hem influisterde: »Laat Vrouwe Ottelijne vluchten. De nood dringt!”en die daarop zich voort maakte met zoo groote haast, dat mijn zoon hem niet kon erkennen; dat moet zeker betrekking hebben op de komst van den Officiaal.”