Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/427

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wil u dan verklaren zoo het zijn moet,” sprak Ottelijne verdrietelijk, die vreesde op nieuw een dier lange huishoudelijke vertoogen te zullen moeten uitstaan, waarin de Donna zoo bijzonder welsprekend was; alleen begreep ze niet, hoe de inleiding er bij paste.

»Heer vriend!” sprak ze tot de Volder, »ik rade u voor eene wijle een beter gezelschap te zoeken, dan het onze, de eenzaamheid. De huiselijke aangelegenheden hebben dit met de wetenschappen gemeen, dat ze alleen belangrijk zijn voor de ingewijden.”

»Een getuige en raadsman zal hier niet te veel zijn!” sprak Teresia, »zoo meester de Volder uw vriend is, dat hij blijve!”

Zoo bleef dan Gnapheus, en de Spaansche begon op plechtigen toon: »Jonkvrouwe nicht! een groot onheil dreigt u en van nabij, en bijaldien de goede Heiligen u zoo verlaten hebben, dat ge ditmaal mijne waarschuwingen niet acht en mijn raad niet hoort, is het zoo zeker met uw jong leven en blijde vrijheid gedaan, als met St. Katharina, maagd en martelares, toen ze in handen viel van den goddeloozen Heidenschen Keizer. De Officiaal is in aantocht naar Lauernesse!”

»Waartoe?” vroeg Ottelijne, die een weinig verbleekte.

»Zoete Koningin des Hemels!” riep Teresia, »zij vraagt nog waartoe! Waartoe anders, dan om onderzoek te doen naar de ketterijen, die hier gepleegd zijn geworden en nog worden… om onderzoek te doen, naar ik weet niet welke verdachte luiden, die hier geherbergd werden en schuilplaats vonden of nog vinden.” En zoo er nog iets aan de toepassing ontbreken mocht, vulde Teresia’s blik die aan, door scherp op de Volder te zien. Een donkerroode gloed overtoog het gelaat van den geleerde; maar hij zweeg en scheen in gedachten te vervallen.

»Erntfeste vriend, die vrouw heeft geene andere dan lage en veile redenen voor dit woord, zij haat wie mij welkom zijn op mijn Slot; acht niet meer op hare taal, dan op die van eenen gildenar!” fluisterde Ottelijne hem toe.

»Laat haar voortgaan; zij haar doelhatelijk, wat zij weet kan ons nut zijn. mede te weten. En liever vlucht ik heden, als ik vreezen moet uw gevaar te vermeerderen.”