Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/426

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

blauw oog. Hij droeg de kleeding der geleerden, hoewel nog in de jaren der jonnlingschap. Het was Willem de Volder, in de Geschiedenis beter als Gnapheus bekend, die sinds eenige dagen huisvesting en schuilplaats genoot op Lauernesse, nu hij der gevangenis van Delft was ontvlucht. Teresia zette zich, niet zooals gewoonlijk, op de kleine verhooging bij een der kruisramen neder, maar ze plaatste haar spinnewiel recht tegenover dat der Jonkvrouw, met het kennelijk voornemen om een gesprek aan te knoopen. Hinderde haar hierin de lectuur van de Volder, of ergerde zij zich over het aanhooren van zooveel Latijn, dat zij niet verstond? misschien was het om beide redenen samen, dat ze morrend mompelde: »Studeerden ze min, het zou haar in het spinnen baten! Ottelijne wierp eenen blik op haar, als wenschte zij haar stilzwijgen. »Fij toch, laat Clerken studeren en doet uw ambacht, het zal u meer vromen dan…” vervolgde de Spaansche.

»Lieve vrouw nicht; moeide elk zich met het zijne, het zou vrij het beste wezen,” viel de Jonkvrouw in.

»Hoe ze zich zelve in prang brengen en ook beschamen, door dit valsch vermeten,” vervolgde Teresia.

»Donna Teresia! ik wil geen bitse woorden op dit stuk, niemand zegt u iets als ge ter misse gaat. Wij waren afgesproken elkaar niet hinderlijk te zijn. Wie vergt u met ons te blijven? Lauernesse heeft meer vertrekken, neme elk zijne vrijheid!”

»Ik heb gezwegen zoolang de nood mij niet tot spreken perste; maar nu, schoone vrouw nicht! zou het u voordeelig zijn naar mijn woord te luisteren, schoon het ook ruw klinkt en niet zoo zoetelijk in uw oor, als de Heilige Kerktaal tot wereldsche ijdelheden verbruikt.”

Gnapheus en de Jonkvrouw wisselden een en blik en eenen glimlach; het was de Inquisitio de fide dat zij lazen.

»Eischt dat, wat gij zeggen wilt, dan zoo grooten spoed, dat gij ons deze morgenure niet rustig laten kunt tot vermeiinge des geestes?”

»Als ge wensch hebt tot behoud van het uwe, neen, Mejonkvrouw!”