Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/425

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Het was eene wisselzieke Septembermaand, die van 1525, die wij nu met onze geschiedenis intreden: eerst was zij zonnig en kalm begonnen, vergoeding belovende voor menigen mislukten zomerdag, nu kreeg ze plotseling herfstbuien, en door de schoorsteenen der Slotzalen van het huis Lauernesse gierde de storm, en de ruiten der kruisramen rinkinkten klapperend in hunne gevatsels, als hadden reuzenvuisten ze gegrepen en met woede geschud; stormvogels kliefden krassend de droeve nevellucht, waardoor de zon geen straaltje vermocht heen te persen, schoon hare gele tint, die schemerde achter de wolken, bewees, hoe noode zij der aarde hare lonkjes onthield, nu het uur van den dag haar te heerschen gaf. Want het was morgen en haar rijk, voor heden lang ingegaan.

In Ottelijne’s woonzaal verzoette men zich de guurheid daar buiten met de warmte van een vuur, dat knetterend opvlamde in den wijden schoorsteen, een vuur, niet van huishoudelijk toegetelde houten, of van spaarzame turven, wiskunstig in eenen vierhoek geplaatst, maar een vuur, breed en hoog opgebouwd, als eene houtmijt, met eenen schat van zware takken, forsche armen van eeuwenoude eiken, en met eenen rijkdom van harden veenoogst gestevigd. Een vuur… waarbij Jonathan zelf zich met behagelijken glimlach zou hebben neêrgezet, en waarbij hij inspiraties zou gevonden hebben, even roerend verheven als die hij nu altijd vindt bij zijnen gloeienden lieveling. Een vuur, om alles te zeggen, zooals er geen onder het oog van Teresia kon worden aangelegd. De aanminnige zelve trad binnen met haar gebedenboek in de hand, zij kwam uit de late mis; zij groette met eene statige houding en een en loenschen blik op het schoorsteenfeest de jeugdige meesteres van het huis, die er neven zat, met een spinnewiel vóór zich, zonder dat juist haar wiel, lustig snorde; want zij wijdde geheel hare aandacht aan iets, dat iemand, die tegenover haar stond, geleund tegen eene zit te, haar voorlas. Het was een der nieuwste geschriften van Erasmus, zijne gemeenzame samenspraken, kortelings te Bazel uitgekomen. Die man had een belangwekkend voorkomen: een weinig bleek en vermagerd was zijn gelaat; maar de opgeruimdheid eener heldere ziel lachte u toe uit zijn schrander