Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/430

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Zoo ik wilde, kan ik? Kan de dochter der Lauernessen, de laatste van haren stam, de éénige, het huis harer vaderen verlaten? de bezitting, door ieder der voorouders vermeerderd, prijsgeven aan de hebzucht van wie er naar grijpen wil, en als eene slechte deerne dolen gaan en teren op der vreemden gastvrijheid? Moet zij niet waken voor het goed, haar ongeschonden toevertrouwd, om het ongeschonden na te laten aan wie haar de naasten zijn? Niet dat ik met zondige gehechtheid mij hang aan het aardsche goed; maar het is ook plicht te veiligen wat in onze handen is gegeven, mijne vassallen, de kinderen mijner onvrijen… moet ik niet met hen blijven, hen beschermen, zoolang de Heer ze in mijne hand laat? Ge weet toch, voorzienige vriend! dat de vlucht is als eene bekentenis van schuld, en de mijne zou strekken tot overtuiging van den rechter! en ik zou een deel van mijnen eigendom ter prooie zien van den Officiaal, om, wat er restte, te worden onteigend door vreemden.”

»Zal die u dan meer verzekerd zijn, als gij blijft en veroordeeld wordt?”

Op die aanmerking van de Volder wist Ottelijne geene tegenspraak, en de keuze tusschen de beide noodlottige kansen scheen haar zoo hard, dat ze met de handen voor de oogen moedeloos zwijgen bleef.

»En juist daarop heb ik eenen vond uitgedacht, ik, de klein geachte, alleen goed en bekwaam geschat voor het lage huisbedrijf en het opzicht daarover, die, hoewel bloedverwante, nauw aangezien werd onder al die welbespraakte Doctoren en Doctoressen, die hier hoofden en gastreerden. Ik ben gereed en instaat u in den nood bij te staan, nu het fijne vernuft ten einde raad is!” sprak Teresia, met die bitse aanmatiging, die haar eigen was, en die zij zelfs niet kon afleggen, noch wilde op een oogenblik, waarin waarschijnlijk een hartelijk woord den besten ingang zou gevonden hebben. Zij zorgde er voor den angel van de list niet in honig te doopen, en die list is zeker wel de gevaarlijkste, omdat het ruwe woord den toon dier vrije goedhartige rondheid heeft, waardoor de schrandere verstrikt wordt, die door de zoete vleierij