Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/431

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zoude heenzien. Door het kwaadaardig woord, dat hare vrienden trof, gewond en beleedigd, sprak dan ook Ottelijne meer toornig dan wantrouwend:

»Het zou barmhartig zijn, lieve nicht! ons al aanstonds uw middel aan de hand te doen, zonder dien noodeloozen schimp op hen, wier goeden wil van mij gekend is, gelijk ik aan den uwen geloof, hetwelk ik, zoo ik meen, u altijd heb getoond, met nooit te vergeten de achting, die ik aan uwe jaren, onze namaagschap en uwe goede diensten verschuldigd was, onaangezien de weinige éénheid van denkwijze en gevoelens tusschen ons, en zoo bidde ik, haast u met ons te verklaren, hoe ge mij op nieuw nuttig wilt zijn en het grootste recht verkrijgen op mijne dankbaarheid.”

»Nicht Ottelijne! zoo wil ik, doch antwoord mij eerst op dit: zijt gij overtuigd, dat ik tot hiertoe het bestier van uw huis met orde, met oplettendheid, met vlijt en met zorgvuldigheid heb waargenomen?” Zij wachtte antwoord.

»Zeker ja,” hernam de Jonkvrouw verwonderd, terwijl Gnapheus, binnensmonds een mons parturiens prevelde.

»Heb ik altijd het .uwe tegen roekeloos aantasten en ruwe verkwisting geweerd en met macht en kracht de spaarzaamheid voorgestaan en het overbodige gemijd?”

»Een weinig te veel zelfs,” antwoordde de Jonkvrouw met een glimlach.

»Heb ik ooit iets verachteloosd, wat u tot voordeel kon strekken, of toegelaten, wat tot nadeel mocht zijn? Heb ik van het uwe ooit iets benaderd of aan mij gehouden, zonderdat gij zelve er mij toe gerechtigd hadt? In één woord, heb ik trouw en wel eerlijk het uwe bestierd en beschermd, en zijt gij van die eerlijkheid en trouwovertuigd?”

»Voorwaar, ja! beste nicht Teresia! maar, waartoe nu dit alles……”

»Om van u te vragen, dat ge het verledene zult nemen als een waarborg en onderpand voor de toekomst; dat ge mij ganschelijk vertrouwen zult bij het voorstel, dat ik u ga doen. Zie, Mejonkvrouw! zoo gij besloten zijt tot de vlucht en werkelijk ontkomt, vervalt uwe rijke bezitting aan den geestelijken rech-