Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/440

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eene levende hier tusschen de dooden, want zij leefde wel, die vrouw, die, half overeind gerezen, met den linker elleboog geleund tegen den kant der kist, met strakstaand oog in het rond staarde, als had haar blik door het duister willen heenboren; maar eene levende was het toch; met de witte lijkwâ bekleed, met den doodkrans der maagden op het voorhoofd, en die men tot rust gegeven had de harde planken, die alleen der dooden jeden niet kwetsen. Een diepe zucht ontsnapte haar, en daarop het hoofd neêrbuigende op de hand, scheen ze willens in den loom en slaap terug te zinken, waaruit ze nauw was ontwaakt, toen plotseling een schitterende straal van licht haar de oogen trof, die zich heenwendden naar het schrille schijnsel. Het was veroorzaakt door eene fakkel in de hand van eene, die naderde, en die het tooneel verlichtte, schoon niet vervroolijkte; het was de kleine, onbehagelijke gedaante van Teresia, die misschien alleen op deze plaats in haar versleten rouwgewaad geenen glimlach afperste; zij droeg nog eene kleine kruik en een kistje, dat vrij zwaar scheen, te oordeelen naar de wijze, hoe zij het hield. Langzaam daalde zij de twintig trappen af, nadat zij de deur van het gewelf omzichtig gesloten had; daarop was ze snel bij: Ottelijne!

Mijne lezeressen hebben die uitkomst verwacht; met de ondervinding van 1000 en…? romans vóór zich, konden ze op zoo iets verdacht zijn, en ik durf hopen, dat ze genoeg goeden dunk van mij hadden, om mij niet voor de onbandige te houden, die hare heldin laat sterven in het XXVste Hoofdstuk, daar het boek eerst met het XXXste eindigt. Geloof mij, ik had Ottelijne niet opgegeven, al had ik olifanten of hippopotamussen laten aanrukken, juist bij tijds, te harer redding, of eenen enkelen paladijn de wonderen laten doen, die zeven en dertig anderen te zamen nauw verrichten konden; al zou ik er beesten op hebben laten africhten, of zevenarmige menschenrassen voor uitvinden… en die dood, die niets meer was dan een lange, diepe slaap, heeft, hoop ik, niemand verschrikt; maar tegelijk ook, hoop ik, door niemand verdacht te worden van op dien schrik gerekend te hebben; zoo die in mijn doel lag, had ik nog wel een ander middel gevonden om dien aan te jagen.