Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/439

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Het binnentreden van den Pater-biechtvader stoorde haar. De knechts hadden niet ver behoeven te rijden om hem af te halen, reeds was hij nabij het huis. In den nacht zich niet ontziende den tocht te doen, om de Jonkvrouw, zijne weldoenster, te waarschuwen, dat de vervolgers in aantocht waren en niet eens zich de rust van den nacht zouden gunnen, om bij het dagen op Lauernesse te zijn.

De eerwaardige man zag met eenen strengen blik op de Spaansche. »Vrouw Teresia! is hier eene misdaad gepleegd, of is dit de vinger Gods?” vroeg hij ernstig.

»Pater! ik zal den armen rijkelijk schenken van de kettersche goederen, die nu aan mij vervallen zijn, en de Kerk…”

»O Heere God! ik wil geen deel hebben aan de overwinst des duivels,” riep Enriquez en stormde de deur uit.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Het was eene akelige, sombere plaats de grafkelder der Lauernessen, met een verwulf, dat de zerken hunner bidkapel raakte en eene bevloering van leisteen, die dieper lag dan de fondamenten van het huis; eene plaats, afgesloten van de aarde en ver van den hemel, waar nooit een menschenvoet zich waagde, of het moest zijn om zijns gelijke ter laatste woning te brengen; waar geen levende verblijven kon, dan met huivering en killen schrik; om en rond overal de teekenen van dood en vergankelijkheid, zoo het oog in het stikke duister had kunnen zien, lange rijen kisten, in looden hulsels langer gewaarborgd tegen worm en rotting, om hier afgesloten te worden en vergeten, die allen de geraamten inhielden van menschen, die geleefd hadden, menschen uit vorige eeuwen misschien, die hartstochten hadden gekend, begeerten nagejaagd, deugden geoefend, smarten geleden, ondeugden gepleegd, die lief gehad hadden en gehaat waren geweest, die macht hadden bezeten en geweld geoefend, en die toch allen waren geëindigd met de doodkist. Voor het oog. der ziel en voor het oog des lichaams was het eene akelige, sombere plaats! Maar het was ook een akelig somber schouwspel dat er te zien was, vreemd zoowel als vreeselijk; het was geen verblijf voor levenden, en toch verwijlde