Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/452

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

medelijden op u zien en u iedere moeite sparen; mij immers betrouwt gij?”

Tot éénig antwoord nam zij zijnen arm; de eerwaarde man dwong haar, hem den last van haren kleinen schat af te staan, zoo. gingen zij voort, onder menigerlei vraag en opheldering.

»Maar, Eerwaarde Heer! hoe komt het zoo toe, dat gij hier waart, om mij te vinden in dit hachelijke oogenblik?”

»Ik ben verbannen en verdreven uit Utrecht.”

»Verbannen? gij, mijn Vader! kan dat zijn?”

»Ter zake van ketterij en gemeenschap met ketters,” sprak hij bedaard.

»Het is nauw geloofbaar, Heer! ketterij? gij, de rechtzinnigste Katholiek! Gemeenschap met ketters, gij…”

»Zou ik er op dezen stond zoo gansch buiten zijn?” vroeg hij glimlachend.

»Ondankbaar, onrechtvaardig Utrecht!” sprak Ottelijne.

»Geen verwijt aan mijne stad, zij is slechts de uitvoerende hand van ’s Heeren wil. Ik word geslagen door dat, waarmee ik zondigde; aan u, aan Aernoud, aan Paul misschien, heb ik verdiend…”

»Is het door ons…”

»Door Paul! Omdat ik hem tot u bracht, vind ik u hier dolend, omdat ik hem tot u bracht, vindt gij mij hier — banneling; het is de vinger Gods, en Zijne oordeelen zijn recht en altijd te prijzen! tot verklaring van dit alles is het nu de tijd niet; weet slechts, dat gij den Mansfelder met ons zult vinden.”

»O! de Heere is mij goed, en Hij geeft uitkomst boven bede en hoop,” riep Ottelijne verheugd; »ik zal Paul wederzien, den liefelijk gezegende, en hoe vergaat het hem?”

»Kwalijk genoeg! Schoon zijn geest lang het lichaam heeft opgericht gehouden en geweerd tegen zinken, heeft de zwakheid ten leste de sterkte overwogen; en of het ook geen ziekbed is, waarop hij nederligt, is hij toch zoo ganschelijk uitgeput, dat bij zelf overtuigd is van zijne onmacht om verder te gaan, dat hij zich aan mijne verpleging heeft toebetrouwd. Kind van vloek en jammer van zijne geboorte af, werd hem van der ouderen