Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/451

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vroeger gevlucht, ik heb u doen waarschuwen! Ach, de ure is dan nu gekomen, waarvan ik spelde, dat u alles verlaten zou; maar zoo schielijk! — en zoo verlaten, niemand met u; en nu, zijt gij wel moede? rust dan, dochter! aan deze borst, waarin altijd voor u een vaderlijk hart klopt.”

En hij knielde nevens haar en hij vlijde de moede tot zich.

O! hoe het haar toen wèl was!

En zij vond kracht, om hem alles mede te deelen.

»Wat begeert nu mijne dochter?” vroeg hij ernstig, »den raad van den priester of den troost van den vriend? de hulp van den vader is haar stilzwijgend toegezegd.”

»Achtbare man! gij weet, dat ik eens eene keuze gedaan heb, die mij de beste is gebleken, zelfs nog in dezen uitersten nood; het was zekerlijk zondig, mistroostig te zijn, omdat ik niet wist, waar te verpoolen bij zooveel jammers als tegelijk op mij viel; maar daarom verloochen ik mijnen Heer Jezus niet, noch betrouwe mij minder op Hem, die zelf geenen steen heeft gehad, om het hoofd op neder te leggen, opdat Hij ons eene ruime plaats zou bereiden in Zijnen zaligen Hemel. Is het niet reeds Zijne hand, die u tot mij leidde, mij ten troost? en daarom, zoek mij niet aan met Priesterlijke redenen, maar wil mij ten vader zijn en vriend.”

»God beware mij, dat ik eene overtuiging, zoo sterk en zoo wel beproefd, aan het wankelen zoude brengen! het eerste dat ons past, is u eene veilige en goede huisvesting te zoeken; daarom sta op, steun vrij op mijnen arm, zoo ge nog voort kunt gaan, het zal niet ver meer zijn.”

»Waarheen brengt gij mij, mijn Vader?”

»Waar ik zelf gehuisvest ben, bij den Pastoor van Odijk.”

»Bij den Pastoor…” herhaalde Ottelijne aarzelend.

»Wees gerust, Jonkvrouw! zóó lang zijt gij nog niet vervreemd van de Kerk, dat gij niet weten zoudt, hoe er in haren schoot, zelfs in deze jammerlijke tijden, nog Priesters gevonden worden, die de Christenliefde oefenen als den eersten Christenplicht. Zoo ik u voorstel aan dezen man als eene gast van mij, zal hij niet vragen, waarom en wie, en zoo ik hem zeg, dat gij Lutherane zijt, gevlucht voor vervolging, zal hij met zorgzaam