Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/460

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Jongsken!” had hij toen Paul toegesproken, »ik ben de deken der Goudsmeden, mij heugt nog de avond op het Huis bij mijne vrouw Nichte! ik zeide u mijne jonst toe, hier hebt gij er een teeken van. Deze brave mannen en ik zullen u buiten Utrecht voeren, veilig en ongestoord; maar waag u daarin niet weêr, de St. Maartens-kinderen hebben booze buien, en niet altijd is er een vriendenarm ter hulpe vaardig.”

Zoo was het geschied, dat de twee mannen, zoo verschillend van levenswandel, zoo strijdig van denkwijze, zoo ongelijk in jaren, in stand, in gemoedsaard, de twee beginsels: dat van rust en van vasthoudendheid, en dat van beweging en van vooruitgang, het Katholicisme en het Lutheranisme, zich als lot- en leedgenooten samen vonden, na vele bange oogenblikken, buiten de Witte Vrouwenpoort van die Bisschopsstad, die aan den eersten zoo menigen zegen, zoo menig voorrecht dankte, en van den anderen een denkbeeld ontvangen had, dat eenmaal het geheele samenstel van hare maatschappelijke en burgerlijke regeling zou omverwerpen.

Aan eene vluchtige gedachte toegevende, was het Paul, die tot den Vicaris sprak, toen deze reeds den volgenden dag te Odijk, de Bisschoppelijke bekrachtiging ontving van het vonnis des volks: »Zie toch door welk eene wondervreemde toedracht van gebeurtenissen wij samen zijn! Wij beiden staan hooger en zien verder dan die allen, die wij dáár achter ons laten. Dáárom verbannen ze u en verwerpen mij, ze maken ons broeders; laten wij het ook ZIJN! Laat dat Rome varen; dat u verstoot… voor het minst niet handhaaft tegen uwe vijanden, dat u ontrouw noemt te midden der vasthoudendste trouw. Want zoo gij vroeger niet waart verlaten door den Bisschop en de zijnen, het volk zou nu geen en moed hebben gehad tegen u.”

»Broeder! wat de Bisschop en zijne raden pleegden, deed niet Rome, niet de Kerk. Maar gij kunt gelijk hebben. Ik wil het toegeven. Zij verzaakt mij, of zal mij verzaken, nu ik ellendig ben — doch — de moeder is oud geworden en hare krachten nemen af, en het zal niet gezegd zijn, dat de zoon, wien zij zoolang troost gaf en eere, door zijnen afval paar vernederen zal in haren ouderdom en eenen steun te meer