Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/459

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Luistert eene poos. zoo de algemeene stem der Utrechtenaars mij uitbant uit deze muren, mij lief en zeer waard, ga ik vrijwillig en zonder dwang; de uitspraak van het volk zal mij de uitspraak van God zijn. Willens heb ik niet één en plicht verzuimd, zoolang ik onder u werkte. Der Heilige Kerk ben ik getrouw gebleven, ondanks de bitterste verdenking van het tegendeel, en zal dat blijven, al liet ze mij de straf der ketters dragen. De penningen van het Bisdom zijn door mij niet verroekeloosd. Van dat alles heeft men mij beschuldigd; doch niemand kost mij overtuigen. Maar de zwakke mensch heeft zijne fouten. Voor ééne enkele, die mij altijd zwaar heeft gewogen, zijt gij willens mij te straffen, en het mag naar recht zijn. De gemeenschap met Paul van Mansfeld heb ik nooit ontkend — hij is zonder schuld, hij handelde naar de inspraak van zijne conscientie — verschoont hem, maar mij — zegt mij, vrijen van Utrecht; heb ik zoo weinig goeds onder u verricht, dat gij mij uitbannen zoudt om eene enkele schuld?”

Een dof stilzwijgen was gevolgd, als scheen het volk besluiteloos.

Toen riep er een, die hun spreker scheen:

»Niemand vergrijpe zich aan dezen Boudewijn, maar dat hij onze goede stad mijde en niet meer verpeste!” Het volk scheidde zich uiteen, als om den gebannene doortocht te geven, die ook voortging met gebogen hoofd, als onder eene rechtvaardige boete, maar niet beroerd door eenige vermetele hand.

»Dat de Bisschop dit oordeel bekrachtigt, daarvoor zullen wij zorgen en onze Heer de Ridder!” riepen de Capucijner monniken, den trein sluitende, die den veroordeelde volgde.

»De andere ketter moet sterven,” schreeuwden een paar hunner.

»Hij zal wel genoeg hebben,” riep men van alle kanten; »want de deken der goudsmeden heeft zich met hem belast.”

Dat was ook zoo; maar het was een schrander beschermer geweest, die, handiger dan de Kanunnik, begrepen had, hoe hier alleen te winnen was met schijnbaar in te stemmen. Niet zoodra had hij zijne zwakke prooi uit hun gezicht gevoerd of hij riep zijne gildemannen om zich, waarbij zich voegden allen , die, in het heimelijk den Evangelischen toegedaan of zelve er toe behoorende, met leede oogen zijn gevaar hadden aanschouwd.