Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/476

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

als die zwak is en geenen moed heeft, ook het vreeselijkste door te staan voor Gods zaak!” toch had men kunnen zien, hoe haar boezem had gezwoegd bij zijn spreken, hoe haar oog zich soms angstig onderzoekend op Aernoud vestigde, en hoe ze de lippen samenklemde, om geenen zucht luide te laten worden.

Aernoud staarde zwijgende vóór zich, met gevouwen handen, die hij eindelijk stijf tegen het voorhoofd drukte met eenen diepen zucht.

»Mr. Godschalk Rosemond zendt mij tot u,” vervolgde de grijsaard meer dringend, »en, Heer! zoo zeker gij zelf die u lief zijn, zult willen zien bij uw verscheiden, zoo zeker bewillig onze bede!”

»Wie mij lief waren, heb ik overleefd, ik zal alleen sterven,” hernam Aernoud dof; »maar toch, oude man! weet ik, wat het zijn moet, die wij minnen niet weder te zien.” Hij zweeg eene lange poos. »En noodelooze hardheid verbetert niemand en nut tot niets. De wraak is eene onchristelijke gewaarwording, die men weren moet uit de ziel en niet aankweeken; ik wil ulieden niet laten lijden, wat ik geleden heb.” Daarop nam hij snel eene pen, schreef eenige regels op een blad papier, dat naast hem lag, wond er eene koord om met een klein looden zegel en gaf het Johannes Dirksz: »Hiermêe wordt gij vrijelijk tot den gekerkerde toegelaten.”

»Heer! ik dank u, en zoo waarachtig moge God u eenen troost brengen in uw stervensuur, als gij ons dezen troost vergunt!” Eene lange poos staarde Bakelsze strak op Johanna.

»Dat zulk een dienst u gelden moet!” sprak hij smartelijk.

»Toch, wees gedankt, Aernoud!” sprak zij, hem naderend; er was iets in den toon zijner stem, dat haar hart roerde. »Was ik bitter,broeder! zoo wil nu vergeven, zoo gij ook weten kondt, wat ik lijden moest dezen tijd door.”

»Zóóveel hebt gij niet moeten dragen als ik; en dat gij de mate van mijne ellenden nog vol meet! Gij, voormaals eene zuster veel geliefd, met wie ik steeds één van zin was!”

»Meent gij, dat ik u verloren heb zonder pijn!”

»Gij waart te fel bij het binnentreden……”