Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/518

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het gewaad herkende men onder de gesneuvelden licht die burgers, die, òf zich onbedachtzaam hadden gemengd in den twist, òf als aangevallenen in hunne vlucht waren gestuit. Misschien waren er onder deze lichamen sommigen, waarin het leven nog stuiptrekkend terug bleef; maar daar was geene weldadige hand, hun ter verzorging gereed!

Niet gansch verlaten toch was de weide ook door levenden: Ottelijne werd er nog teruggehouden door eenen zwaren plicht, zij was gebleven ter verpleging van Aernoud. Ter verpleging? neen! zij moest de smart doorstaan, om hem te zien sterven en niets te kunnen aanbrengen te zijner hulp. Zijne wond was zwaar, zij was doodelijk; aan den slaap van het hoofd had de scherpe dagge hem getroffen. Zij zat neder op den vlakken grond, aan de helling van den bezoden Lekdijk, het hoofd van Aernoud geleund in haren arm, opdat hij toch eene zachtere doodspeluw zoude hebben, dan den harden grond. Dat was het éénige, wat ze voor hem vermocht. Ze kon niet eens dat bloed stelpen, dat telkens wegvloeide uit die wonde, schoon zij die verbonden had zoo goed hare gebrekkige hulpmiddelen haar toelieten, en toch met iederen droppel vloeide er iets weg van zijn leven, van dat leven, dat zij had willen sieren met al wat het leven tot genot kan maken. Maar zóó fel had toch geloofstwist niet kunnen woeden, of de liefde wist toch nog ééne verzachting aan te brengen in de brandende wonden, die zij sloeg; zóó goed is het, dat onder al de hartstochten, die de menschen vijandig tegen elkander doen overstaan, er ten minste nog één is, die hen allen weder verzoent. Het moest tot smartelijke overpeinzingen leiden, eene vergelijking te maken tusschen dit paar, nu en op den dag van Ottelijne’s feest; hoe gelukkig ze beiden waren; hoe fier hij en zij, hoe vroolijk, hoe schoon ze dáár beiden stonden voor het oog van dien Utrechtschen adel; hij zoo krachtig, zij zoo bevallig; hij zoo moedig, zij zoo schrander; hij zoo vol liefde, zij zoo liefhebbend; hij in dien blinkenden krijgsmansdos, zij in dat rooskleurig feestgewaad; hoe ze dáár stonden hand aan hand, naar menschen gissing zoo vast vereenigd, en zoo sterk tegen elke wangunst, en zoo beveiligd tegen het ongeluk!