Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/521

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kom ik in dezen staat?” En een weinig daarna… »Nu! laat den priester komen, gij hebt te lang gewacht… dat is niet goed… het is een nutte plicht, de biecht; ik smeek u, toef niet meer…” en weder na eene pauze op eenen zoo smartelijk lijdzamen toon, dat Ottelijne nooit van eenig menschenwoord een zoodanig leed had gevoeld… »Gij zult mij toch niet verscheiden laten zonder absolutie?” — »Neen, Aernoud! zoo God wil, neen!” was alles, wat zij antwoorden kon; maar geene enkele kans zag ze, om het woord tot waarheid te maken. Eenen tijd lang bleef hij bewegeloos in stille verwachting, toen borst hij op éénmaal uit in eenen rauwen kreet: »Een’ priester! om Gods wil, een’ priester! Weigert de Kerk mij nu den laatsten troost? ik was toch haar trouwe zoon!”

En waarlijk! dat was hard! die .Kerk, waarvoor hij zooveel had opgeofferd en geleden, was nu niet dáár, hem ter zijde bij zijn sterven, met de éénige weldaad, die hem vergoeding moest geven voor al het geledene en geofferde. Dat was al te karig, Rome; zoo trouw eenen dienstknecht niet eens het éénige loon te geven, dat hij vroeg voor zijne diensten.

»Geliefde mijner ziel! vertwijfel niet,” smeekte Ottelijne, die zelve der vertwijfeling nabij was; »ik zal met u bidden!”

»Heilige Koningin des Hemels!” riep Aernoud… zijn bloed vloeide op nieuw door de inspanning, die hij zich gegeven had.

»Jezus! die de Verlosser van zondaren wilt zijn!” bad Ottelijne.

»Zoo bid tot mijne gebenedijde patrones!” beval hij. »Geef mij uw krucifiks, dat gouden, dat gij pleegt te dragen, dat ik mijns Lieven Heere voeten kusse, eer ik sterf; geef toch!”

»Ik heb geen krucifiks!” schreide Ottelijne, meer jammerend om dit gemis dan om heel haar ouderlijk huis.

»Ook geen krucifiks!” sprak hij afgemat, en bleef eene wijle zwijgen met geslotene oogen. Plotseling scheen de gansche sombere waarheid in al hare helderheid voor hem te staan. »O! ik weet, gij zijt Lutherane!” borst hij eensklaps uit. »O! die duistere droomen waren getrouwen waar! O! geen krucifiks! o! geen priester! o! geene absolutie! Lacy, mijne moeder had ook geen priester, en, God weet het, het was niet mijne schuld;