Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/531

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

woord, laatstmaal door u gesproken, deed mij voor hem op blijder welkomst hopen!”

»Het is Zoo,” hernam de Hertog, nadenkend de bovenlip knagende… »voormaals hadden wij ontwerpen, die…” onder het spreken liet hij het oog vallen op den jongen Karel, die, van hem afgewend, met zijnen nar fluisterde: »’t sa; die norsche droomer strekt ons tot kleine vreugd, licht maakt de ander het beter.” Dit alles binnensmonds uitgesproken, was nauw verstaanbaar voor Bertmann, die toch zooveel moeite deed om te hooren; maar des te beter begreep hij, toen de Hertog luider tot hem zeide: — »Is de gevangene in voegzame kleedij?” »In eene zulke, die hem past.” — »Zoo leid hem hierheen en schielijk, ik heb haast hem te zien.”

»Mijn Heere! dat gij tot hem zoudt willen gaan, kwam ik smeeken…”

»Bertmann!” riep Karel van Egmond met hoogheid — en toen de dienstman nog weder de lippen opende, riep hij streng: »Wij heben bevolen, ga!” — »Zoo het doenlijk is,” mompelde de getrouwe en verliet ijlings de feestzaal. Die samenspraak tusschen den Hertog en zijnen hopman, hoezeer door geene onbescheidene tusschenkomst gestoord, had toch elks nieuwsgierigheid gaande gemaakt. En eene stilte der gespannen verwachting bleef er heerschen, totdat men den gevangene binnenleidde, die tot zulk eene woordenwisseling aanleiding had gegeven; schoon op ieders tong vragen brandden, had niemand ze durven uiten, zelfs Jonker Karel niet, zelfs de Moorsche nar niet, die anders toch de bescheidenheid niet onder zijne deugden scheen te tellen; zelfs niet Maarten van Rossum, wien het was aan te zien, dat hij den hofdwang verwenschte, die zoo menige zelfverloochening oplegde.

Na eene kleine beproeving van aller geduld (want ook de Hertog scheen in hevige gemoedsbeweging zijnen zetel te eng te vinden, daar hij met ongeregelde stappen heenwandelde door zijne zaal), trad dan nu de gevangene binnen. Trad? — neen! anderen deden hem voorttreden, gesteund, als hij werd, door Bertmann en twee soldeniers, in wier armen hij telkens dreigde neêr te zijgen bij het wankelen zijner voeten.