Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/530

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Recht zoo! dan is het krijgsmanszaak, op der geburen pot te teren!” bemoedigde van Rossum.

»Geeft dat oorlof, de pays van een wapenbestand?” sprak Jonker Karel ernstig.

»De vraag is, wáár de mannen zijn ingevallen, wij hebben geene pays met Utrecht. En nog daartoe, het is aan ons, te rechten wat oorbaar is, Heer zoon!” hernam de Hertog. Toen zich tot Bertmann wendende, vroeg hij gestreng:

»Wáár hebt ge buit gemaakt?”

»Een klein getal van de onzen, door de overmacht van Stichtschen bodem verdreven, zocht heul, waar ze best mochten; het trof kwalijk, dat Everdingen juist Hollandsch heette; maar wil vergeven, Heer… de uitkomst…”

»Bij mijn patroon! die is niet zwaar te raden bij het humeur van den Oostenrijker,” riep Karel driftig, »en toch, het bestand vlijde ons ditmaal goed, schoon mij wel de Hollanders beter tot vijanden dienen dan tot vrienden, dubbelzinnig als ze zijn!” hervatte hij op eenen toon, die zoozeer weifelde tusschen gramschap en welgevallen, dat de hopman moed kreeg er bij te voegen: »Daarenboven, Heer! de plaats, waar wij tegen Hollandsche benden streden, was onzijdige grond, en onder de gevangenen, die wij hun hebben overweldigd…”

»Moet zekerlijk eenig gewichtig personaadje zijn, dat ge de aankondiging van dit feit niet tot gelegener stonde hebt kunnen verspaden!” viel Karel weder in.

»Zoo is het, Doorluchtige Heer!” antwoordde Bertmann; en zachter voegde hij er bij: »Paul…” Een bloedroode blos vloog over des Hertogs voorhoofd bij dien naam; hij schoof verrast dieper in zijnen zetel terug; toch hervatte hij koel, als verzette hij zich tegen eene opwellende aandoening: »Is het geen betere? gij weet, ik heb den halsstarrigen kwant sinds lange verzaakt!… Maar nu ge hem hebt… wij zullen zien… Laat hem opsluiten in Egmond’s toren [1] tot voegelijker ure.”

»Mijn genadige Heere!” smeekte Bertmann ontmoedigd. »Een

  1. Een der torens van het Valkhof, eenen tijd lang zoo genoemd.