Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/529

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Van Rossums oogen fonkelden. Hij tastte naar de linkerzijde, de Burggraaf zag tergend naar hem op.

»Fieltige nikker! zult gij discoord zaaien tusschen mijne getrouwen?” beet Karel zijnen gunsteling toe, en luider vervolgde hij tot de overigen: »Karel van Egmond stelt eenen dronk in ter eere van zijnen goeden maarschalk en lieven neve, den Heer van Pouderoijen, en van zijnen lieven, getrouwen Joachim, Burggraaf van deze goede stad Nijmegen. Ten boorde toe, schenkers en knapen! de dronk is het waard. Wie niet instemt keere den kroes,” sprak hij, van Rossum en den Burggraaf scherp aanziende, die nu langzaam de hunnen aanschoven. »En gij, nar! ledig den uwen knielend, zoo u niet gelust naar het water van onzen kerker .”

»Water past mij niet, bestevaer!” antwoordde deze en greep gretig naar zijn napsken. Karel zelf vatte deftig den kostbaren drinkkroes met robijnen omzet, die voor hem stond, en ook zijn zoon bracht den zijnen aan de lippen. »Den Maarschalk heil! Den burggraaf heil! Heil Maarten van Rossum!” klonk het uit alle stemmen gelijktijdig door de ruime zaal.

De Maarschalk glimlachte vergenoegd, zijn naam was het meest en met de meeste geestdrift herhaald geworden.

»Waar de veldheer zoo hoog in eere wordt gehouden, mag wel zijn krijgsmakker welkom zijn,” riep nu eene forsche mannenstem, terwijl een persoon in hopmans uitmonstering heendrong tot bij Karel’s zetel, ondanks de tegenweer van de kamerlingen en knapen.

En Bertmann knielde neder voor de voeten van zijnen Heer.

»Wat zal dit, Hopman?” vroeg deze.

»Ik breng gevangenen Heer! en…”

»Gevangenen! hebben de Stichtschen of Hollanders den onzen overlast gedaan?” riep van Rossum, half vragend, half zegepralend.

»Ik zorge zeer, dat de overlast van deze zijde komt,” merkte van Vijgh aan, loensch op Maarten ziende.

»De mannen hadden gebrek aan leeftocht,” antwoordde Bertmann, vooruit de daad ontschuldigende, die hij melden ging.